Februari

geboren
overleden

1
februari

Albert Speekaert (1915-1982)
Bert Willems (1916-1993)
Pier van Dijk (1944)
Jan Glas (1958)
Stijn Vranken (1974)

 

Gerard Wijdeveld (1905-1997)
Leo Boekraad (1914-1979)
Michel Bartosik (1948-2008)
Menno Wigman (1966-2018)

 

Hij woont

met een blues-oude dame

in de kelder

van zijn luchtkasteel.

 

Hij hoort haar op 78 toeren

en ziet haar op witte muren.

 

Pier van Dijk

In: Een hartslag voor dovemansoren (1975)

 

2
februari

Hella S. Haasse (1918-2011
Herman Romer (1931)
Wim Hofman (1941)
Martin van den Esschert (1949)
Eriek Verpaele (1952-2015)
Willem van Zadelhoff (1958)

 

De ballade van Childe Waters

 

Childe Waters toefde in zijn stal
en streelt zijn melkwit ros.

Een schone jonkvrouw komt tot hem,
in heldergroene dos.

 

Zij sprak: ‘God zij met u, mijn Heer!
de band, die mij omgordt,
mijn gouden gordel, was te lang -
Nu is hij mij te kort.

 

Ik draag een kind onder mijn hart,

Dat kind, Heer, is van jou.

Mijn groene kleed was mij te wijd

Nu is het mij te nauw.’

 

‘Vrouw Ellen, is het zo ge zegt,
en moet ge in de kraam:
neem Schotland, Wales en Engeland,

Maak ’t kind uw erfgenaam!’

 

Zij sprak: ‘Méer waard is mij éen kus,

Childe Waters, van jouw mond
dan Schotland, Wales en Engeland
en heel het wereldrond.’

 

‘Maar morgen, Ellen, rijd ik uit
naar ’t noorden, bar en ruw - ‘

Zij sprak: ‘Laat mij dan mèt u gaan,

Als schildknaap dien ik u.’

 

Hella S. Haasse

In: Balladen en Legenden (1947)

3
februari

Trefossa (1916-1975)
Nico Verhoeven (1925-1974)

 

Gronmama

 

mi a no mi

solanga mi broedoe

foe joe a n' e troeboe

na ini den doesoen tité foe mi skin.

 

mi a no mi

solanga mi loetoe

n' e saka, n' e soetoe,

mi gronmama, te na joe ati.

 

mi a no mi

solanga m' no krari

foe kibri, foe tjari

joe gersi na ini mi djodjo.

 

mi a no mi

solanga j' n' e bari

j' prisir ofoe pen

na ini mi sten.

 

Trefossa

 

(ik ben niet ik/zolang mijn bloed/voor jou niet vertroebelt/in de duizenden draden van mijn lijf.//ik ben niet ik/zolang mijn wortels/niet zakken, niet schieten,/ mijn grondmoeder, tot in jouw hart.//ik ben niet ik/zolang ik niet klaar sta/om te verbergen, om te dragen/ jouw beeltenis in mijn ziel.// ik ben niet ik/zolang jij niet schreeuwt/van genot of pijn/in mijn stem.)

 

4
februari

Renée van Hekken (1954)
Louis Ferron (1942-2005)

 

Gerard den Brabander (1900-1968)

De hoed van Hortense
raakt soms wel eens zoek.
Vertwijfeling staat dan vooraan, en door de nacht
zweeft een donkere waas van dromen en eenzaamheid.
Zoals de Jood zijn hoofd bedekt voor naderend onheil,
het eeuwige zwerven en de tranen.
Zo bedekt Hortense haar hoofd met haar hoed.

Behoudend en beschermend.

Vanonder haar vizier.

Er wonen ook soms rozen op die hoed, licht en donker.

Zoals haar gedachten, die dwalen heen en weer.

Dromend over dingen en nuchtere mensen
die haar nooit zullen begrijpen.
Over dichters die dat wel doen.

Mensen en dingen, landschappen en vooral

de parken waar ze van houdt.

De schuiloorden met losse bladeren, banken
en verwaaide, mooi getinte bloemen.

Als op een schilderij van Berthe Morisot.

 

Renée van Hekken

In: De hoed van Hortense (2011)

5
februari

Jan Prins (1876-1948)
S. Bonn (1881-1930)
Julian Vangansbeke (1936)
Jean-Paul Franssens (1938-2003)
Geert Buelens (1971)
Ruth Lasters (1979)

 

Wies Moens (1898-1982)
Jozefa van Houtland (1930-2019)

 

Tuinkabouter (Persoonlijkheidstest)

 

Waarom stelt niemand ooit die vraag

Is ons gedacht geen eigen mening dan

 

Elke droom van gazon speelt door het hoofd als een majorette

Wanneer de staaf valt, hoesten wij een nieuwe baksteen op

 

Speelt huisraad hier geen enkele rol

Kweekt uw smaak geen eigen wil of wet

 

Import is natuurlijk schoner maar te duur

Ik wil een waterval die de vissen oplicht

 

Vergeet niet het aanrijpad als geest te versieren

Verwacht het comité geen ideeënbus te paard

 

Er moet iets staan wat er op trekt

Wat naast het voertuig past als een gezel

 

 

Geert Buelens

In: Thuis (2008)

 

6
februari

Pieter Buckinx (1903-1987)

Willy Vaerewijck (1914-1982)
Roel Reintjes (1923-2003)
Lela Zečković (1936-2018)
Wim van Til (1955)
Menno Wieringa (1956)

 

Martin Bruyns (1903-1969)
Anne Wadman (1919-1997)
Mark Braet (1925-2003)
Alain Teister (1932-1979)

 

de vaderstoel

 

Het jaagpad eindigt waar de toekomst
van de fabriek het water kleur geeft, ginds
-nog aan deze zijde- staart mijn vader
op het evenwicht tussen land en water. Hij neuriet
“Schipper mag ik overvaren”, maar dat mag hij niet.

Zijn handen maakten wat zijn ogen zien.

Maar niet de overkant.

 

IJzer maakt een knieval voor zijn vuisten,

de vlamboog luistert naar zijn zachte stem. Hij buigt om
niet, hij buigt voor niemand. Hij staat op van zijn stoel,
tijd valt stil, letters vallen weg
uit hun verband, de lijnen komen samen bij de deur.

 

Tersluiks verdwijnt bijna wat ik nog net
vastgrijp: dit moment van zien in het zijdelingse blikveld.
Gevat in staal, in tekens, in zijn taal. Mijn stoel draagt
de sporen van mijn vader. De strakke vaart is als de straat
waar aan het eind het dagloon verbrast wordt in het

      grootste zwijgen.

Geen dag kan hier tegenop: ik sta naast de stoel
van mijn vader, hij maakt plaats

 

Wim van Til

In: Uiteindelijk (2020)

7
februari

A. den Doolaard (1901-1994)
Tony Rombouts (1941)
Antoine Uitdehaag (1951)
Jaap Boots (1961)

 

Karel Wasch (1886-1967)
Maurits Mok (1907-1989)
Maarten Vrolijk (1919-1994)

 

zachte vulkaan

wintermorgen witte nacht

de duisternis mij ingegeven

een ijsvogel net donzen dauw

kanten katedraal

toch sidderaalt mijn dier

zijn weke lavalanden lepra

granieten lenden nimfomaan

haar ebbenhuid zo donker teder

verborgen stanalingana

zilverdraad met trage meridianen

 

Tony Rombouts

In: De feodale verzen (1972)

8
februari

Ber te Mebel (1945)

Peter Vermaat (1948)

Masja Knops (1949)

Gerard Bruning (1930-1987)

gebroken in licht
gevangen in gedicht
het kind in mij leeft voort
met liefde die verstoort
met angst die maakt zó klein
dat ik weer kind zou willen zijn

 

Ber te Mebel

Op: https://bertemebel.wordpress.com/2013/04/04/gebroken-in-licht/

9
februari

Geerten Gossaert (1884-1958)
Jac. Schreurs (1893-1966)
Herman Pieter de Boer (1928-2014)

 

Jan Prins (1876-1948)
Lela Zečković (1936-2018)

 

De magnetizeuse

 

Een man zit op een keukenstoel
en wacht.

Wat doet zij, achter hem?

De jonge blonde vrouw staat zwijgend stil,
zij brengt haar vingertoppen op elkaar
en kijkt omhoog.

Woordeloos smeekt zij de hoge wezens
in de sferen
of zij de poorten willen openen
dat kracht en energie
erdoor naar buiten kunnen vloeien.
Zij hoort het antwoord,

knikt met een zachte glimlach: goed.

Hij voelt haar handen op zijn schouders,
heet en tintelend!

De warmte
straalt heilzaam in zijn lichaam,
pijn trekt weg
voor liefdevolle gloed.

Zo werkt zij langs zijn ledematen
totdat hij dankbaar zucht, verlicht en opgelucht.
Zij blust haar hete handen aan de kraan.

Hij staat verwonderd op:
hoe dit zo kan!

‘Wat zal ik je betalen, Anna?’

Zij glimlacht
en zij schudt haar hoofd van nee:

‘Ik help graag.’

 

Je weet toch dat die dingen nog bestaan?

 

 

Herman Pieter de Boer

Uit: Gekleurde Gedichten (1989)

10
februari

Agnita Feis (1881-1944)
Jac van Hattum (1900-1981)
Marcel De Backer (1921-1990)
Marjolijn van Heemstra (1981)

 

George Kettmann jr. (1898-1970)
J. van Doorne (1908-1984)
Ilja Destinow (1915-2002)
Thomas Graftdijk (1949-1992)
Wim Ramaker (1943-1992)

 

Het witte labyrinth

 

Zij dwaalde in een groote stad

en zocht een trillend licht;

haar handen tastten in blindheid

naar witte muren.

 

zij vreesde de harde klank

in elke stem,

die bij haar kwam.

 

Ilja Destinow

Uit: Renwagens (1933)

11
februari

David Kouwenaar (1921-2011)
Thierry Deleu (1940-2013)

 

Paul Haimon (1913-1996)
Marcel Coole (1913-2000)
Jan Spierdijk (1919-1997)
Bernard Sijtsma (1938-1991)

 

Meisje met de broek

 

Van ’t Lam Gods geslagen voel ik

haar arm om mijn schouder haar hoofd naast

het mijne, verwondering niet

begrijpend overvallen bekom ik

 

traag van de schok. Waarom toont zij

in korte tijd genegenheid voor

mijn kleine neus bleek pruilend

gezicht ogen tinten grijs en blauw?

 

Gedoemd te blozen geneigd tot

zachtheid zucht tot behagen voel ik

mij een meisje met de broek aan.

De juf steekt steevast de draak met mij.

 

Thierry Deleu

Uit: De kiemjaren (2006)

12
februari

Hans Werkman (1939)
Bert Popelier (1945)
Ina Stabergh (1945)
Alja Spaan (1957)
Maarten Inghels (1988)

 

C. Rijnsdorp (1894-1982)
Piet Brak (1943-2016)

 

BEZOEK NR 12627

 

Het vriest in dit hart. Ze heeft lussen tot een sjaal geschaatst die zich rond mijn hals

stropt. Met de bloedmolen als enige schaduwgetuige, aan zijn voet zal ik wonen.

 

Aan de horizon van dat hart ligt een wak in het ijs, zeven duiven spieken aan de

rand. Naast het wak schilder ik een stilleven dat uitkijkt op de bloedplaats, ik kijk

 

langs het trapgat naar beneden en zie de trillende zwartvissen liggen op de bodem.

Ik hoor geen ambulances, rollende gordijnen, er wordt geen krant gedrukt en

 

niets geschreven, geen smiley knipoogt. Het landschap legt zacht zijn slapelozen

het zwijgen op. Geen hond blaft als het wintert, het ijs kraakt zijn lakse gevecht.

 

In de balzaal van haar blikken heb ik haar ontmoet. En als

mijn hart daar wil smelten, kan ik haar verliezen als het moet.

 

 

Maarten Inghels

Uit: Het abattoir van het afscheid (2009)

13
februari

M. Vasalis (1909-1998)
Jan Arends (1925-1974)
Martin Carette (1951-2016)
Daphne Kalff (1955)
Bob Kalkman (1960)

 

Truus Gerhardt (1899-1960)
Bob den Uyl (1930-1992)

Iris Van de Casteele (1931-2015)
 

Vergeten regen

 

Stil vraag ik de nacht om mee te waken

en raak met vingers oude huid

getaand, gerimpeld, liggend op het witte laken

 

verscholen achter het zware bonken

ligt wat nooit naar buiten komt

stilzwijgend achter diepste pijn verzonken

 

ik geef het zware woorden die niet kloppen

waardoor elke deur gesloten blijft

en ik het weg moet blijven stoppen

 

schaduw verhaalt van aanwezig licht

de bron wil zich niet laten vinden

mijn vingers strelen geschrokken mijn gezicht

 

zo lig ik totdat ik aan slaap ontstegen

mijn adem gedachteloos laat gaan

en tot de ochtend huil om vergeten regen

 

B. Kalkman

Uit: Bob Kalkman | Poëzieclub Eindhoven (poezieclubeindhoven.nl)

14
februari

J. Jac. Thomson (1882-1961)
Ab Visser (1913-1982)

Fred Pfeiffer (1929)
Paul Hoftijzer (1950)

 

Jan Emiel Daele (1942-1978)

Anno Nu

 

Het nabije oosten kent een nabij verleden

met vele dieptepunten.

Soms is er een vonkje hoop,

maar als ik uit het raam kijk

naar het land,

als ik net zoals de kolonisten

uit het raam kijk

zie ik land gevangen in rouw en verdriet

door muren, draden en hekken.

En voel ik door alle tijden heen

een totale onmacht

voor een rechtmatige toekomst.

En zou ik het vliegtuig terug nemen

naar waar ik anderen niet mag vertellen

wat ik vind dat ze mogen doen.

 

 

Paul Hoftijzer

Uit: Nabij verleden

15
februari

Berend Lasseur (1946)

Nynke Geertsma (1970)

Jens Meijen (1996)

Jef Last (1898-1972)

mijn handtekening

zal ik plaatsen met

een veer de veer die

na mijn tijd er is

om te zegenen

alles wat je doet

is de kleur rood of

blauw geel zwart wit groen

dan is het niet goed

 

het zal moeten zijn

in jouw geesteskleur

onzichtbaar voor hen

die verkeerd denken

 

goed het is een veer

maar daardoor ben ik

niet vanzelf de gans

die ik lijk te zijn

 

 

Berend Lasseur

Uit: Wie wat bewaart heeft wat (1974)

16
februari

J. van Doorne (1908-1984)
Elisabeth Eybers (1915-2007)
Hubert van Herreweghen (1920-2016)
Ineke Berentschot (1952)
Peter Swanborn (1963)
Ingmar Heytze (1970)

 

Jules de Corte (1924-1996)

Tabula Rasa

 

Driedelig mager miniwezen zet aan tot opstand. Times

New Roman klapt stok en schreef uit tot hoekige poot.

Goed georganiseerd partizanenleger hult zich in zwart

 

spijkerschrift en bevrijdt ook stijve Calibri, transformeert

economie in wonderschone kalligrafie, rouwadvertenties

spatten uiteen tot experimentele  typografie. Vergenoegd

 

stappen de lettermieren over op het tafelblad, marcheren

in slagorde over het parket, verdwijnen achter de plint.

In mijn hand een lege, nieuw te schrijven ochtendkrant.

 

Peter Swanborn

Uit: Het wolkenreparatieatelier (2018)

17
februari

Maurits Uyldert (1881-1966)
Albert Kuyle (1904-1958)
Charles B. Timmer (1907-1991)
Alain Delmotte (1957)
Willem Thies (1973)

 

Leerdicht voor twee (Alweer een eeuwig leven)

 

1.

 

Met twee: zo begint de dag. Het maakt kijken en luisteren waard.

 

Met twee. Zoals we ons samen weten en ons daarmee veilig laten

voelen.

 

Al weten we beter: het is wellicht schijn, die veiligheid, maar het

volstaat.

 

Het volstaat: voor één keer mag schijn volmaakt - als het maar met

twee gebeurt.

 

Het is in wat we niet meer gaaf kunnen krijgen dat volmaaktheid zich

laat vermoeden.

 

2.

 

Met twee, nu er niets anders meer opzit: we beloven dat we de dagen

voor ons houden.

 

Gedwee volgt ‘met twee’ de weg naar waar ‘met twee’ toe leidt.

 

3.

 

Elke avond vallen we op elkaar terug.

 

Met wat we aan adem hebben, aan goede aarde.

 

Zachtjes aan.

 

De dag was goed. Die houden we, zoals beloofd, voor ons.

 

4.

 

Met twee. Als we nog zoiets als vleugels hebben dan is het taal. We

klapwieken woorden naar elkaar.

 

Taal is een vrije vogel die niet past in een kooi. Taal is iets voor met

twee.

 

Twee vrije vogels.

 

Op de hemel hebben we het nooit begrepen. Met twee zijn we het zo

een beetje zelf.

 

5.

 

De dagen komen en we laten die toe.

 

Elke dag is een eeuwig leven tot zolang we met zijn tweeën zijn.

 

En kijk, en luister: de mooiste dagen zijn duetten. Wie ons niet ziet,

kan ons altijd horen.

 

Morgen is er trouwens nog zo een dag - alweer een eeuwig leven.

 

Alain Delmotte

Uit: Addendum bij het huwelijk van Chantal en Marc (2018)

18
februari

Gaston Burssens (1896-1965)
Gerard Bruning (1898-1926)
Pam Rueter (1906-1998)
Maarten Mourik (1923-2002)
J.J.A. Mooij (1929-2019)
Cees Sanders (1948-1988)
Huub Beurskens (1950)

Jan Zwaaneveld (1957)
Bart FM Droog (1966)
Jana Arns (1983)

 

Martien Beversluis (1894-1966)
F.W. van Heerikhuizen (1910-1969)

 

Excursion into philosophy

 

Alles draait vierkant:

een raam op de grond,

geen toekomst belicht.

 

De dag ligt aan zijn voeten,

maar hij gaat nergens heen.

 

Zij leest als een krant vol verweer.

Toch heeft hij haar stilzwijgend verlengd.

 

Hij zoekt woorden zonder remsporen,

zinnen om mee weg te komen.

 

In haar paskamer

oogt hij een maat te klein.

 

 

Jana Arns

Uit: Het is het huis dat niet goed alleen kan zijn (2019)

19
februari

Carla Dura (1935-2011)
Jos Steegstra (1940-2002)

 

Multatuli (1820-1887)
Frans Vogel (1936-2016)

 

Hij deelde in gedachten de lakens uit:

nu tracht ik een wig te drijven tussen

 

hem en zijn doek: hij zette aan voor

een hoge serie en tikte in één beurt

 

de resterende caramboles erbij, maar

toen hij op honderd afknapte door

 

een slordige trekstoot, hield hij

zijn moyenne niet op peil en trok

 

de keu een streep door de anekdotes van

toen en sloot het beeld niet meer.

 

 

Jos Steegstra

Uit: Toen het biljart nog groen was (1980)

20
februari

P.C. Boutens (1870-1943)
Eric Jansen (1962)

 

Rozenverkoper

 

Als de rozenverkoper merkt

dat ik hem al volg vanuit het café

draait hij zich om en zegt:

“kom mee naar mijn tuin”.

 

In zijn tuin bloeit niets

zijn rozen komen van de veiling

“Ga zitten, drink wat,” zegt hij,

“Of heb je al genoeg gehad in het café?”

 

Zijn kruidenthee is heet

zijn huis heeft 3 kamers

zijn vrouw slaapt

het kind is ergens anders

 

hij zegt rozen te verkopen

om in de cafés mensen te ontmoeten:

“Nergens anders kan ik zo diep in ogen kijken

En zien dat ze op mij willen lijken”.

 

Eric Jansen

21
februari

Totius (1877-1953)

Martin Leopold (1908-1982)

Hans Andreus (1926-1977)

Pieter Aerts (1928-1995)

Herman de Coninck (1944-1997)

T. van Deel (1945-2019)

Jan Vanriet (1948)

Cees van Hoore (1949)

J.P. Guépin (1929-2006)

Dode marxist

 

De klankband gewist,

het lied van wat ons sterk maakt

en strijdbaar

 

Geen geloof meer

Geen groot gelijk

uit vele te diepe wonden

 

De optelsom van droefenis:

de steile trap naar de steengroeve,

het huis in het reigerbos,

strijdliederen in mei,

je ongeschoren ijdelheid

 

Hoe hoog de maan

Hoe hoog de illusie

Hoe

 

Wij schraapten de keel

droomden van het nieuwe oosten

en wraak aan alle verraad

 

Voorwaarts! Niet vergeten!

Ik draag weer bakstenen aan,

borstel ze schoon, mijn handen te klein

en verkrampt

zoals toen

 

Maar wij bouwen,

wij bouwen

aan de grenzen

van een toekomst

 

Jan Vanriet

Uit: Stormlicht (2008)

22
februari

Paul van Ostaijen (1896-1928)

Esther Blom (1948)

Staf de Wilde (1948)

Jan Braet (1951)

Rob Schouten (1954)

Ruben van Gogh (1967)

Arnon Grunberg (1971)

Leo Vroman (1915-2014)
Frans Mink (1950-2013)

Stijn De Paepe (1979-2008)
 

Mooie vis

 

Pas op haar sterfbed vertelde ze

hoe ze ons in een schrale tijd wilde verwennen.

 

Bij de visboer stond ze twijfelend voor de vitrine.

IJsgruis vol glanzende glibbers, slordig geprijsd.

 

Vriendelijk hielp hij haar kiezen, er stond een nieuwe klant.

Toen wees ze onbedoeld het duurste aan. Een mooie vis,

 

mevrouw. Hij woog en noemde het bedrag.

Ze voelde tranen wellen, rende de winkel uit.

 

Esther Blom

Uit: Met vingers van Albast (2005)

23
februari

Adriaan de Roover (1923-2016)

Dana Hokke (1930-2018)

Jef Geeraerts (1930-2015)

Koenraad Goudeseune (1965-2020)

Katelijne Brouwer (1966)

Elmar Kuiper (1969)

 

Augusta Peaux (1859-1944)
Henk Romijn Meijer (1929-2008)

 

Diepzeedrum

 

Als je van een meerman van Atlantis houdt

van Atlantis houdt

van een meerman van Atlantis houdt

- weet wat de zee aan zout verstouwt

als je die koraalrifruiter trouwt

je koraalrifruiter uit verdronken land

dan krast de raaf met houtskoolzwart

en drupt de brem met zilte tranen geel

 

niet alle vissen kunne vliegen

niet alle mannen meren aan

landvrouwen leven van de lucht

en zeemeermannen duiken diep.

 

Anemomen Antifoon Anemonen Antifoon

Zo zout zo zonderling -

 

Als je van een meerman van Atlantis houdt

duik dan diep duik dan dieper diepst.

 

Je neemt je meerman met je mee

steeds hunkert hij naar de zee

zijn tranen zilter dan de gele brem

zijn ravenzwarte lokken krassen golven

in het hout omdat hij van je houdt

zo zwart als het diepste lief en leed

want je kan niet met hem mee

naar zijn Sargassozee

 

daar wisselen de getijden

van ebber ebst tot vloeder vloedst.

Zo zonderling zo zout -

 

Katelijne Brouwer

Uit: De maagden moeten bloeden (2018)

24
februari

Vandaag geen geboorte- of sterfdag te melden van moderne Nederlandstalige dichters. Dus een duo van leven en dood.

Zo elke mens

 

Zo elke mens als deze mens, als ik
die liefde tekent op een eeuwigdurende kalender
en daarop telt de dagen dat hij mens was
dat hij bestond als een bewoonde huid
waarop de adem stralende verhalen schreef voor later.

 

Dagen, dat alle mensen – ook de slechtste –
ogen hadden, zeggen konden: zie mij,
zie mij, dit ben ik: kiem en kruid, een jong
voorjaar in een oud land van belofte
en dat zij konden ruisen als een boomkruin.

 

Dagen, dat alle mensen luisterden naar wat
binnen hun diepste vliezen toch hun opdracht was:
geboren worden, vuur maken, het wiel uitvinden,
goden verzinnen en de taal ontdekken
waarin de woorden mens en liefde synoniem zijn.

 

Ellen Warmond

In: Mens, een inventaris (1969)

 

 

 

De Dood bestaat niet. Hij is maar geschapen
Door 't Leven , dat geen Eind zonder Begin verstaat.
Wees onbevreesd: eens zult gij slapen
In 't Niets, dat Nimmermeer vergaat.

 

Jacob Israël de Haan

In: Kwatrijnen (1924)

25
februari

J.J. van Geuns (1893-1959)

Gabriël Smit (1910-1981)
H.J. van Tienhoven (1923-1990)

Inge Nicole Bak (1968)

Max Schuchart (1920-2005)
Erik Heyman (1960-2010)

 

Ballade aan Francois Villon

 

Francois Villon, prins der balladendichters,

Aan u die leefde in een zoo vromen tijd

Temidden van bandieten en oplichters

En op uw schoot hield menige lichte meid,

Draag ‘k deze verzen op in nederigheid;

En ’t zal u spijten, prins aller poëten,

En ’t blijft ook een ten hemel schreiend feit,

Dat men van dichters steeds nog niets moet weten.

 

Tallooze dichters kan men na u noemen,

Al zijn slechts weinigen aan u gelijk;

De wondren der vooruitgang die men roemen

Kan of vervloeken, al naar men ’t bekijkt,

Zijn zonder einde en ontzaggelijk;

Maar bij dit alles valt niet te vergeten

Dat de een nog altijd arm is, de ander rijk

En men van dichters steeds nog niets moet weten.

 

De tijden zijn in wezen niet veranderd:

Men oorloogt, drinkt, hoereert nog als weleer,

Men haat, lastert, bemint, vermoordt elkander,

Sterft vloekend of wel vredig in den Heer.

En dat wij arm zijn en vuil wagensmeer

Op ’t brood in plaats van boter moeten eten,

Is weer een godgeklaagd bewijs temeer

Dat men van dichters steeds nog niets moet weten.

 

Prins Frans Villon, die in den hemel zijt,

Of in de hel, bij vrouw en wijn gezeten,

U luisterrijke naam wordt niet vergeten,

Uw lied zal klinken tot in de eeuwigheid;

’t Betreurenswaardige refrein ten spijt

Dat men van dichters steeds nog niets moet weten.

 

Max Schuchart

Uit: Hommage à Francois Villon

26
februari

C.S. Adama van Scheltema (1877-1924)

Maria de Groot (1937)

Manuel Kneepkens (1942)

Evita Bakker (1989)

Esohe Weyden (1999)

F.C. Terborgh (1902-1981)

27
februari

Freek van Leeuwen (1905-1968)
Mischa Andriessen (1970)

Hans-Paul Meentzen (1971)

Jan Eijkelboom (1926-2008)

De droombalans vertoont een déficit,

De dichters staken

En historici zwijgen.

Nu alle complexen zijn geliquideerd,

Wordt het stil op de Zangberg.

 

Ik echter zal

Als de laatste der Mohikanen,

Mijn Oedipuscomplex

Beschermen.

Aan mij zullen Freudianen

Geen vreugde beleven.

 

Maak je geen zorgen:

De tijd komt nog

Dat ze complexen nodiger hebben

Dan het daaglijks brood.

 

Want als de Muze sterft

Helpen

Geen kamferinjecties.

 

Vroeger geloofde ik

Aan blauwe brillen,

Maar ik zag beter

Toen ik mijn bril verloor.

 

Freek van Leeuwen

Uit: Atlantische Legenden (2011)

28
februari

Jaak Brouwers (1930-2010)

Pim Teeuwisse (1954)

Sylvie Marie (1984)

Max Nord (1916-2008)

Hans Clavin (1946-2016)

Textuur

 

Herinnert zich dit holle schedeldak,

dat een Tyrrhennis was, de ramp;

de zee toen kolkte en in brokken brak

dit land, oprijzend uit de damp?

 

Zo werd, door geen getuigenis gemeld,

de schepping tot haar vaste vorm gehard:

een vonnis in de voortijd reeds geveld.

Geen levende nazaat herinnert zich wat.

 

Gesteente stolde met mens en dier,

die stervend ontstonden één oogopslag;

gebeente reeds toen de avond viel-

En de morgen brak aan van de nieuwe dag

 

toen de nevel volkomen was opgeklaard

en teruggekeerd uit een ballingschap

in een werelddeel buiten de kaart,

op een eiland dat uit de golven opstak,

achterhaal ik de toekomst met tekens,

de textuur van een uitgehold land,

gegrift door het voortdurend breken

van branding en wind overhands,

 

en ik kus, uitgedijd in de ruimte

-een verademen, vademen diep-

duizendvoudig de schuimende golven

als van lippen waartegen ik sliep,

 

tot ze stuiten, een zoenoffer later,

op een klip en haar blinkend gebit,

waar het weten versteent in het water,

want niemand herinnert zich dit.

 

 

Jaak Brouwers

Uit: De krekels (1978)

29
februari

Willem Penning (1840-1924)

Inloggen / registreren

Ik ben al gebruiker

Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.

 

Wachtwoord vergeten?

 

Schakel JavaScript in om gebruik te maken van onze inlogfunctie

Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.

Ik wens gebruiker te worden

Registreren Sluit popup