Juni

geboren
overleden

1
juni

Wiel Kusters (1947)

Arie van den Berg (1948)

Suzanne Binnemans (1961)

Richard Minne (1891-1965)

Leo van der Zalm (1942-2002)

hij dept zijn tranende ogen

betast de streek rond zijn hart

 

zijn hand verraadt

een weke ziel

 

hij keert terug

naar het vasteland

 

Suzanne Binnemans

In: Omwille van het bloed (2013)

2
juni

Lief Vleugels (1953)

Alsof een deur openwaait

die veel te lang krampachtig

dicht bleef, rolt ze over hem heen

 alsof ze leegloopt

van herinneringen, vol

van wat nooit meer.

 

Dat van haar bladeren

slechts de nerven resten, leven

een kruisweg is, de zwaarte

van haar schouders moet

de kroon van doornen afgerukt.

 

Dat ze naar de Bergen wil

hoger dan de nevels haar

kunnen dragen, leven

tot het straks niet meer kan.

 

Lief Vleugels

In: Vrije val met hindernissen (2014)

3
juni

Lidy van Eijsselsteijn (1904-1986)

Jasper Mikkers (1948)

Jesse Laport (1991)

Roel Houwink (1899-1987)

De slechtvalk 7

 

De lucht is schemerblauw en met een kijker

halen ogen haar dichterbij,

bekijken haar van voren, van opzij.

‘Hé.’ ‘Ja.’ ‘Haha.’ ‘Jaja.’ ‘Oh.’ ‘Ah.’

‘Rara.’ ‘Joho.’ ‘Aha.’ ‘Jojo.’ ‘Hé.’

 

Zwart potlood met een gele punt die klanken

op de avondtoonbalk schrijft en, hoe hij ook

zijn kreten kruidt, het antwoord dat hij vraagt

blijft uit. ‘De tijd?’ ‘Haha.’ ‘Een grens aan ruimte,

mens?’ ‘Zaza.’ ‘Atoom en stof?’ ‘Rara, jaja, dada.’

 

Jasper Mikkers

In: We zijn al lang onderweg (2013)

4
juni

Jo Beversluis (1909-1986)

Bernard Verhoeven (1897-1965)

Hugues C. Pernath (1931-1975)

Remco Ekkers (1941-2021)

Nachtegaal

 

Den dag onthecht, aan nacht en smart ontheven

en stervend aan den eersten zonnestraal:

hooglied van weedom boven dood en leven,

menschenhart, lachen Gods, o Nachtegaal.

 

Vergeefsch is al het ijlende verlangen,

vergeefsch de droom en wat vervulling heet,

onsterfelijk alleen de nood der zangen.

O hart zingend voorbij aan vreugd en leed

 

jubelend in verlatenheid ontrezen,

niet meer deelachtig den gemeenen dood,

eeuwig geworden om voortaan te wezen

als het geheime lachen in Gods schoot.

 

Bernard Verhoeven

In: De hof van rozen en olijven (1936)

 

5
juni

Adriaan Morriën (1912-2002)

Robert Franquinet (1915-1979)

Peter Knipmeijer (1970)

Martijn den Ouden (1983)

Friso Wiegersma (1925-2006)

Castra en Pollux

 

We zijn tweelingsterren.

 

We herkennen het vuur in onze kernen

en elkaars dromen en we weten

dat we uur na uur om elkaar heen zullen draaien

in een lange, langzame wals,

elkaar soms voorzichtig strelend met hete vlammen,

 

tot we, uiteindelijk, na altijd en nog langer

samen zullen komen

om in onze laatste seconde de eeuwigheid te proeven

in elkaars armen.

 

Peter Knipmeijer

In: Tweelingsterren (2010)

6
juni

Marcus Heeresma (1936-1991)

Hendrik van Teylingen (1938-1998)

Rosa Schogt (1980)

Uit een sprookje

 

Hij weet niet goed meer waarvandaan,

waarheen hij kwam, er was een grens,

er was eens maar die liep naar hier

een kaft, een blad papier

 

Hij is de trol, bebuikt, bebaard,

hij is de sater, is de ork,

de draak, de dwerg die van je houdt,

de reus, de gnoom, de wolf

 

Hij was de hele tijd op weg

naar jou. Hij zag een man, dicht bij het eind

Die zat daar maar, keek bang, benard,

Het paard smaakte zeer goed

 

Diens kroon nam hij maar mee, voor jou

Jij bent de mooiste vrouw die hij ooit zag

Gelukkig lang houdt hij je vast

Je bent van hem alleen

 

Rosa Schogt

In: Dansen te ontspringen (2019)

7
juni

Jan Engelman (1900-1972)

Pauline Pisa (1968)

Meity Völke (1980)

Th. Oegema van der Wal (1907-2000)

Adriaan Morriën (1912-2002)

Tenminste de ether

 

Ieder uur ligt als een jawoord open, wordt gedeeld,

verstrijkt, boet in aan geldigheid, dus tik je de seconden

met je tanden tegen glas, schraapt de tijd tot op

de bodem af en gooit iets zachts de ether in,

zegt: weet je nog, wij zijn. Dan rustig wachten

tot het barst. Steeds luier roest het in je ribbenkast

en in je hoofd. Vroeger dacht je mond zag je vlees,

nu twee stalen lippen van gelijke zwaarte met elke

zin als een gemene deler, dus gooi iets aardigs in

de ether, opdat tenminste de ether nog te buigen valt.

Rol je tong naar binnen uit en pas, deel, schud.

Plant iets teders in de lucht, zeg: weet je nog, wij zijn.

Of plant iets winterhards. Iets dat tegen zuurstof kan.

 

Meity Völke

In: Aan het licht (2020)

8
juni

Albe (1902-1973)

Tomas Lieske (1943)

Jan Kostwinder (1960-2001)

Jeanet van Omme (1960)

neem alles persoonlijk

 

gebiedt dikke oma mijn kind

zie je dan niet dat je lichaam een eiland

hoe dunner je huid hoe voller je bent

het tij is nooit tegen zoals de wind

soms is het vloed soms val je droog

 

haal je hakken nu zoet uit het zand

laat je wortelzucht varen wees vloeibaar

zegt zachte oma uit zutphen mijn kind

voor jou alleen spiegelt het water

en schuiven de wolken voorbij

 

er schijnt een ander daglicht

als de doden zingen

voor mij voor mij voor mij

 

Jeanet van Omme

In: Wees geen vreemde (2020)

9
juni

J.P.J.H. Clinge Doorenbos (1884-1979)

Marko Fondse (1932-1999)

Willy Roggeman (1934)

Katelijne van der Hallen (1942)

Bart Moeyaert (1964)

Rick van der Made (1968)

Freek van Leeuwen (1905-1968)

Leonhard Huizinga (1906-1980)

Bert Schierbeek (1918-1996)

Paul Rodenko (1920-1976)

Hans Andreus (1926-1977)

Voor Dex

 

Geef kind wat water en wat zand

en zie hoe het kasteelheer wordt.

Geef het kartonnen doos op land:

zie hoe het schip naar haven sjort.

 

Geef kind wat ijzer en wat hout

en het wordt ridder op zijn paard.

Geef het wat kranten, grijs en oud:

het zoekt naar goudschat op een kaart.

 

Na spel van levens, volgt het spoor

– dag heks, kabouter, spook en elf –

al onder fantasiepoort door

op weg naar grens van land van zelf.

 

Geef kind zijn leven vol verhaal,

omdat het ooit één leven heeft;

opdat het voor volwassenheid

reeds duizend levens heeft geleefd.

 

Rick van der Made

Van: Poëzieverrijkt.nl

10
juni

Jacques Perk (1859-1881)

Louis Couperus (1863-1923)

Mensje van Keulen (1946)

Theo Jennissen (1955)

Regien Hilhorst (1964)

Hein de Bruin (1899-1947)

Max de Jong (1917-1951)

Hans Groenewegen (1956-2013)

Adriaan Jaeggi (1963-2008)

Eindelijk

 

Na 180 jaar fotografie is het duidelijk

Wat, zal de lezer zich afvragen, is duidelijk

Het maakt niet uit - zal ik antwoorden - wat duidelijk is

Als het maar duidelijk is

 

Begrepen?!

 

Theo Jennissen

In: Het virus en de meteoriet (2020)

11
juni

N.P. van Wyk Louw (1906-1970)

Gabriëlle Demedts (1909-2002)

Hanny Michaelis (1922-2007)

Martin Veltman (1928-1995)

My venster is ’n blanke vlak

 

My venster is ’n blanke vlak

in skaduwee en skemering,

waar ek my nagte waak en wag

op magiese deursuiwering:

 

dat hierdie siel deursigtig word

in vreemde voorgevoelde lig,

tot kring bo kring opglans en straal

in eindelose vergesig;

 

dat wat ek nog verlore waan,

o my verlore dae in my,

in hierdie stille skemering

hul vorming en gestalte kry,

 

tot ek my eensaamheid besit,

volmaak, as kosbare gewin,

van duister wense en van smart

die uiterste deurstraalde sin.

 

N.P. van Wyk Louw

In: Alleenspraak (1947)

12
juni

Hedwig Speliers (1935)

Kris Geerts (1951)

Harry Zevenbergen (1964-2022)

Olivier Rieter (1975)

René De Clerq (1877-1932)

Arnold Spauwen (1946-2013)

Chaos

 

Feestneuzen

ontbreken bij het Nederlands pipo-overleg

 

Vastberaden egeltjes

rijden over automobilisten

 

‘Kozakken Boys’

wint de Champions League

 

Zen-boeddhisten

drinken met rietjes de Stille Oceaan leeg

 

Men noemt dit

een zinvol gedicht

 

Olivier Rieter

In: Archaïsche damp (2007)

13
juni

Elisabeth Augustin (1903-2001)

Ilja Destinow (1915-2002)

Ben Klein (1928-2019)

Hannie Rouweler (1951)

Wout Waanders (1989)

Drs. P (1919-2015)

     tonight:

 

in een werkelijk waar aandoenlijk hoekpad

had ik indertijd eventjes een theater.

alle zaterdagen wisselde ik eigenhandig

de letters in de lichtbak.

 

elk weekend een andere show. iemand uit de straat,

die goed goochelen kon, of van horen zeggen,

iemand met een gouden strot.

 

maar het leukst was opera.

brullende mensen in grote soepjurken die achter de

coulissen al rennend elkaars pruiken vastgespten.

en dan de muziek.

 

in dat hoekpand had ik mijn theater. iemand zei ooit:

het is bergafwaarts gegaan toen al die opera’s kwamen,

daarom heeft-ie het moeten verkopen.

 

maar zo is het niet gegaan.

 

Wout Waanders

In: Olifantopia (2014)

14
juni

Thomas Graftdijk (1949-1992)

Yke Schotanus (1963)

Ernst van Altena (1933-1999)

Marc Dangin (1935-1996)

Ik noem het woord maar

van sneeuw en u ziet het

 

contact

 

die warmrode wangen

van liefde ineens

 

Tot een brandend verlangen,

de hitte van ‘verder’,

de honger naar lente

 

het wit doet verdwijnen,

de bladzijden omkrult

en de warmte weer wegsmelt

als sneeuw voor de zon

 

Alsof warmte kan worden bewaard

in een vrieskist, in woorden.

 

Yke Schotanus

In: Engelenhaar (1989)

15
juni

Maris Bayar (1937)

Will van Sebille (1949)

Jos van den Hoogen (1949)

Peter Jan Robert Vermaat (1963)

Anton van Wilderode (1918-1998)

Hans van de Waarsenburg (1943-2015)

Wiegeliedje

 

ik wist niet hoe
je komen zou
en wanneer
anders had ik
de roos van Jericho
water gegeven
haar laten zwellen
als baken voor jouw komst

ik wist niet hoe
ik je beschermen moest
en wanneer
anders had ik
je besmeurd met mijn bloed
als rode koraal
een wapen is tegen kwade
machten

 

ik wist niet hoe
ik je voeden moest
en wanneer
anders had ik
de banden om mijn borsten
doorgeknipt
ze een bron laten zijn
van melk en honing

 

ik wist niet hoe
je zou verdwijnen
en wanneer
als een schip in de nacht
anders had ik
je een haven gebouwd
met lichten naar de vrijheid

 

Will van Sebille

In:  Het onzegbare gezegd (2019)

16
juni

Hans Dorrestijn (1940)

Frank Norbert Rieter (1973)

Ronelda Kamfer (1981)

Frederik van Eeden (1860-1932)

Jan Hanlo (1912-1969)

de groei

mijn eigen plek kies ik

onbekommerd

ik nestel en ik groei

 

van enige cyclus

ben ik mij niet bewust

noch van wie leest of kijkt

 

ik zoek licht

en naar voedsel en naar ruimte

een kier is soms genoeg

 

van wie gestorven is

ben ik mij niet bewust

noch van de bloei die komt

 

je zoekt een beeld

herkenbare contrasten

je neemt me mee

 

van schoonheid

ben ik mij niet bewust

noch van enig vastgelegd moment

 

Frank Norbert Rieter

Van: Kunst over de grens (2015)

17
juni

Gerard Wijdeveld (1905-1997)

Joan Th. Stakenburg (1917-1980)

Max Dendermonde (1919-2004)

Ward Ruyslinck (1929-2014)

André Despretz (1938-1997)

Bart Plouvier (1951-2021)

De priester kwam en zag mijn lot niet aan.

Ook de leviet was niet met mij begaan.

Maar of ook priesters en levieten zwijgen,

Gij spreekt, al is ’t door een Samaritaan.

 

Gerard Wijdeveld

Uit: Vijf geheimen en andere gedichten (1955)

18
juni

J.L. de Belder (1912-1981)

Nicole Doise (1940-1990)

Robert J. Blom (1948)

Marije Langelaar (1978)

Brigitte Spiegeler (1971)

N.P. van Wyk Louw (1906-1970)

Chris Ferket (1929-2009)

Pauze

 

Als de nacht

de ochtendzon ontmoet

zijn

dromen gedroomd

en

liefdes beleefd

en

drama’s ontstaan

en

dronkaards ontnuchterd

en

misdaden begaan

en

inbraken gepleegd

de

zon

is

een

pauze.

 

Robert J. Blom

Uit: 3 x 1 = 1 (1976)

 

19
juni

W. Hessels (1906-1949)

Sybren Polet (1924-2015)

Max Temmerman (1975)

Jean-Paul Franssens (1938-2003)

Verhalend

Liever dan van een natuurwet had ik het DNA

van een mythe en lag mijn oorsprong in het verleden

van steden op steden. Goden zouden toen nog spreken

 

naar het schijnt

 

voor ze tot fossielen één voor één versteenden

en eeuwig bodemloos zwegen. Van elk verhaal

buigt sindsdien dat wat bijna echt is het diepste door.

 

Maar wij zijn allemaal geschapen op de rechte lijn

tussen twee variabelen en dus niet meer compatibel

met de cirkel. Eerder zijn wij binair en uitgebeend.

 

Ik geef mijn hoofd voor de herintrede van de hemel.

Praten met beesten en het interpreteren van fenomenen.

Stel je voor: omgeven worden door alleen maar leven.

 

Max Temmerman

Uit: De meeste mensen die ik ooit ben geweest (2017)

20
juni

Gerard Beentjes (1951)

Bette Westera (1958)

Hélène Swarth (1859-1941)

Julius de Boer (1873-1966)

W.A.P. Smit (1903-1986)

Een open einde is geen begin

 

het gedicht in de tram verandert

van klinkers en kleuren als ik uitstap

in de regen;

 

het gedicht in mijn hoofd is nog geen

gedicht in jouw hoofd al woont het

in blauwe letters van inkt;

 

het gedicht van het hart vloeit

leesbaar anders open in jou

als lippen meer dan lezen.

 

een open einde is een begin

 

Gerard Beentjes

Uit: Parlando 2 (1996)

21
juni

Ed Leeflang (1929-2008)

Thomas Blondeau (1978-2013)

Ruben Hofma (1992)

J.H. Leopold (1865-1925)

H. Marsman (1899-1940)

Willy Balyon (1927-2000)

Jan Paul Bresser (1941-2015)

De sterren snurken niet, het maakt de straf

van slapeloosheid lichter. Dit voorjaar is

de zinnen veel te sterk. Het zijn de vlier

vannacht, zijn geur, de berk – of vele pennen

krassen op een zacht papier – die mij niet

laten denken. Kostbaar klinkt het huilen

uit een open raam. Bij kleine bakken dragon

en tijm verschijnt op duidelijke blote voeten

die vrouw op haar balkon. Zij ziet mij niet.

Genoeg geheim, genoeg verlangen, alleen niet

voldoende vloek en vrees om haar waar ook

te gaan ontmoeten. Dat moet het einde zijn,

voorspel je. Maar de begeerte werd groter,

leven vrolijk, ik denk goed van mijn doden.

Rouw is geen onheil, eerder een gewoonte

van dagelijks schrijven, te dromen, te groeten.

 

Ed Leeflang

Uit: Late zwemmer (1992)

22
juni

Henk van Loenen (1946)

Willie Verhegghe (1947)

Reine De Pelseneer (1982)

Jaap Robben (1984)

Swing

 

Soms is ze bijna niet

van lucht te onderscheiden

in haar huid, valt ze

samen met de leemte op

 

een blad. Maar ze weet dat

in wit een aanvang schuilt die wrikt

aan de schroom die haar sluit.

 

Soms zit ze vlijmscherp in haar vel en vertrekt

er een lied aan haar lippen dat lengt

als een dag in de lente en vloeit van het vuur

in haar keel. Dan schrijft ze bevlogen

 

een regel te veel.

 

Reine de Pelseneer

Uit: Aan alles vast; wachtbaan (2011)

 

23
juni

Wim Nimmegeers (1952)

Jaap Blonk (1953)

Jo Govaerts (1972)

Esmé van den Boom (1993)

Albrecht Rodenbach (1856-1880)

VIII

 

Jij zegt: je hoeft niet te blijven,

 

er is ruimte.

 

Ik zeg niets. Er is nog te veel

om uit te vertrekken.

 

Esmé van den Boom

Uit: Eigen kamers (2019)

24
juni

Martin Bernard Frenkel (1904-1938)

Andries Dhoeve (1908-1993)

Wilfred Smit (1933-1972)

Roger De Neef (1941)

Margriet Poort (1946)

Kees Francke (1952-2002)

Als ik reis met een vrouw,

het toeval drinkend uit vreemde spiegels,

 

- het luie verraad kruipt niet verder dan

glaswerk, lokkend met wat wij hebben aan tanden

wil het verbeten zijn –

 

Als zij mijn mond gekrampt ziet om scherven

water, streelt zij al

langs mij, een kalme rivier

in het gaan.

 

Margriet Poort

Uit: Mijn god bespeelt zich met vingers (1976)

 

25
juni

José De Poortere (1935-2019)

Leendert Witvliet (1936)

Anne van Amstel (1974)

Hans Sleutelaar (1935-2020)

R.A. Basart (1946-2019)

Vergeefse moeite

 

De filiaalchef speelt op het hammondorgel:

‘De Knoppen Gebroken, De Stelen Geknakt’,

Een lied van kommer en zorgen

Dat zelfs een dakpan pakt.

 

Alwie dat hoort moet huilen van de misère

Van Keulen tot Kees Fens

Behalve de door hem heimelijk beminde caissière,

In háár oog blinkt slechts een contactlens.

 

R.A. Basart

Uit: De Gezonde Apotheek (1977)

26
juni

Jacqueline van der Waals (1868-1922)

Paul van den Hout (1939-2015)

Martin Beversluis (1972)

Obe Postma (1868-1963)

A. den Doolaard (1901-1994)

Ik denk dat ik, als dichter dan,

maar bij de amateurs blijf:

daar pers ik heel mijn

harteleed streng metrisch in

het keurslijf

van een sonnet of een

rondeel, en dan krijg ik te

horen,

dat ik, god beter het, zulk

opgewekt light verse schrijf!

 

Paul van den Hout

Uit: De Tweede Ronde, jaargang 6 (1985)

27
juni

Kees Ouwens (1944-2004)

Rogier de Jong (1952)

Doeko L. de Dichter (1974)

Paul Vlemminx (1907-1972)

Kees Stip (1913-2001)

Alfred Kossmann (1922-1998)

Op de dag zelf kocht ik een kaartje voor de trein

 

Maar op de dag daarvoor had ik nog al die dolle trekjes

 

En ik herinnerde mij dat ik fluisterde: Niet over praten papa, het

doet zo’n pijn

Transacties heb ik gesloten met ongrijpbare verbanden maar alles

verwaaien en toedekken tegelijk zal de wind

 

En er komt een dag, o ja er komt een dag, o ja die dag die is er

al dat ik u aan zal kijken in uw ogen als in een spiegel

zonder mededogen

 

En er openden zich poorten zonder logen en ik zag tuinen met

waters doorsneden en door wandelenden betreden

 

Zei hij: Hier is je vader, ja ik ben het die dat is; en naast mij

plaats nemend liet hij zich ontvallen, dat hij mijn vader

is

 

En ik herinnerde mij dat ik fluisterde: Niet over praten papa, het

moet zo zijn

Complicen zijn wij, ja complicen, gescheiden slechts door de

geboortevliezen, en

 

transparant is dat als de verbanden van de beweging van uw hand, en

de weerspiegeling daarvan is die van mijn handen in

neurose, hun opgeschorte

kozen

 

En morgen neem ik de trein

 

Kees Ouwens

Uit: Alle gedichten tot dusver (2003)

28
juni

Bert Schierbeek (1918-1996)

Anton van Wilderode (1918-1998

F. ten Harmsen van der Beek (1927-2009);

Mustafa Kör (1976)

Ellen Warmond (1930-2011)

Icarus

 

Heb mijn stem schor geschreeuwd op je

naam

alleen je kroon viel uit de hemel

 

Geen meester, vlag of naastenliefde

slechts leegte enkeldiep in mijn

manieren

 

Ze namen je van me af, een jongen

die nog moest leren liegen

maar ik heb gezien wat ik zag

 

Het streepje bloed uit je neus

de ogen als geloken schelpen

opgebaard in wit linnen

 

Zo droeg ik je niet naar het graf

je zal mijn lied wel gehoord hebben

toen ik het ouderlijk huis in brand stak

 

Iedereen moest het zien

Iedereen moest het weten

dat jij was gescheiden van vlees en

botten

 

Kende een jongensstem maar gehoor

een schorre kreet in de spasmen van

getijden

dat is je naam verworden

 

Het ondermaanse is waarachtig mythe

broer

wie zou niet naar hemelen grijpen?

 

Mustafa Kör

Uit: Meandermagazine (2016)

29
juni

Lou Vleugelhof (1925-2019)

Arnoud Rigter (1978)

Marjolein Pieks (1980)

Charlotte Van den  Broeck (1991)

Pol de Mont (1857-1931)

Japanse vijver

 

Ik ben bang dat mijn onderarmen

in de koivissen van mijn tante

zullen veranderen, bedekt met zilveren huid

en neonrode moedervlekken.

 

Ze zullen stuiptrekken

tot ze als een slap geslacht

aan mijn ellebogen hangen.

 

Tot voorbij de kastanjes zijn we gelopen

waar onze benen aflieten als opblaasbootjes

waar we met happende vissenmond

eczeemkringen in elkaars huid kusten

de kringen hebben we aangezet met stift.

 

We stuurden een vinger over de lijnen, op zoek

naar overlappende patronen, met broekzakken

vol kalkskeletten zijn we heimelijk

weer boven water gekomen.

 

Charlotte Van den Broeck

Uit: Kameleon (2015)

30
juni

Hans Elema (1904-1977)

Dirk Desmadryl (1942)

Nicole van Overstraeten (1946)

Roel Richelieu van Londersele (1952)

Jacob Israël de Haan (1881-1924)

F.L. Bastet (1926-2008)

Mies Bouhuys (1927-2008)

morgen zal ik in een fles wonen

en tegen de kurk zeggen niemand binnen te laten

 

in een fles zijn de vensters van glas

en wie naar buiten kijkt ziet de mensen

in een ander glaslicht

 

de vloer is er van zachte oude wijn

en als je spreekt weegt de echo er niet zwaarder

dan de ronde geur van druiven

 

in een fles zal ik ouder worden dan mijn vrienden

 

Roel Richelieu Van Londersele

Uit: De Bruiden (2013)

Inloggen / registreren

Ik ben al gebruiker

Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.

 

Wachtwoord vergeten?

 

Schakel JavaScript in om gebruik te maken van onze inlogfunctie

Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.

Ik wens gebruiker te worden

Registreren Sluit popup