1
juli
Jan Sloots (1928-2007)
Remco Ekkers (1941)
Kees van Meel (1948)
Nicolette Leenstra (1957)
F. Starik (1958-2018)
Nafiss Nia (1968)
Totius (1877-1953)
Johan van Delden (1919-2006)
Remi De Cnodder (1919-2017)
Armando (1929-2018)
Jan Sloots (1928-2007)
Remco Ekkers (1941)
Kees van Meel (1948)
Nicolette Leenstra (1957)
F. Starik (1958-2018)
Nafiss Nia (1968)
Totius (1877-1953)
Johan van Delden (1919-2006)
Remi De Cnodder (1919-2017)
Armando (1929-2018)
Ik ben waardevol
narcis, lief, pioenroos en schoon zijn mijn zussen
mijn moeder is zuiver, mijn vader tevreden.
Mijn broers zijn groot en klein
we zijn de nakomelingen van Venus
Ik kom uit een taal waar schoonheid
zesentwintig synoniemen heeft,
waarin het bijvoeglijk naamwoord
de ongekende koningin van grammatica is.
Je kunt alle namen in de natuur kiezen
voor je kinderen en er is niemand die
namen als oever, loot, regen, tros,
tijd, hert, dauw, moedig en vreugde
overdreven of vreemd vindt
Ik ben waardevol
narcis, lief, pioenroos en schoon zijn mijn zussen
mijn moeder is zuiver, mijn vader tevreden.
Mijn broers zijn groot en klein
we zijn de nakomelingen van Venus
en als je denkt dat ik gek ben of onzin praat
kun je gerust in mijn geboorteakte duiken.
Nafiss Nia
In: 26 woorden van schoonheid (2019)
Bert Decorte (1915-2009)
Pierre H. Dubois (1917-1999)
Jacob Groot (1947)
Hans Vlek (1947-2016)
Uittocht H zodra ik hoefde te kijken was het weg
OOK JIJ BENT IEMAND DIE IK NIET KEN
maar wil leren ontmoeten om te mogen hebben en dan niet meer
te hoeven door steeds te zeggen: verlaat me niet
Met in de verte je nabijheid, in mijn zij de pijl van je verleden tijd
waarin je toekomst wist te voorspellen om die alvast te zijn
door steeds te zeggen: bloed hier of ik schiet
je weg, naar mijn diep ook in jou rood ondergaande zon
Zo kan je het tenminste zien
Jacob Groot
In: Nieuwe zon (2014)
Gerard den Brabander (1900-1968)
Andreas Burnier (1931-2002)
Edwin Smet (1972)
Edward B. Koster (1861-1937)
Freddy De Vree (1939-2004)
Antoinette Sisto (1963-2017)
Rembrandt
Zelfportret, 1669
Aan dat onherroepelijk vals gouden gelaat van slecht deeg
groeide dus zijn romp. Of andersom,
omkeerbaar is alleen een verhaal
niet dit hoofd dat hem voor het hoofd stoot.
Onafwendbaar waren dus die neus (dat haargezwel),
die wrakke wangkwab, die nu leeggeprate kwebbel,
de grijzende krullen aarzelend tussen snelle en slome uitval,
terwijl de uienschillen van zijn ogen vallen. Te pletter.
Wie zijn roede liefheeft spaart het klimmen niet.
Freddy de Vree
In: Drie ogen zo blauw (1987)
Daaldreef (1933)
Piet Brak (1943-2016)
August Van Cauwelaert (1885-1945)
Zee bij Kijkduin
Het water ligt er frisgewassen bij,
het spiegelt klaterend op de galeien
die op de rede liggen in lijst
van kademuren en kasseien.
De strekdam strekt zich uit tot Werkendam
en Hoek van Holland waar het lichtschip
langszij gestreken kwam.
Vergeet niet dat bij elke dam
twee vadem diep
in elk gedicht
een mui verscholen ligt.
Daaldreef
In: Dichter bij zee (3de druk 2007)
Frank Pollet (1959)
Gerrit Komrij (1944-2012)
Vooravond
Dood is mijn vriend. Nog altijd schijnt de maan
Naar binnen, uit zijn asbak kringelt rook,
er ligt een boek, de radio staat aan.
De rozen die hij kocht zijn nog bedauwd.
Een scheermesje, een spiegel en wat coke
Staan op tafel klaar voor zo meteen.
De kachel doet haar best, maar hij blijft koud.
Alles is nog precies zo om hem heen -
Maar hij is uit de symfonie verdwenen.
Het boek, de maan, de kachel en de rook -
Eens, op een dag, verdwijnt dat alles ook.
Dat is de dag waarop de dood zal wenen.
Gerrit Komrij
In: Rook zonder vuur (1998)
Bert Voeten (1918-1992)
Chawwa Wijnberg (1942-2019);
Joris Denoo (1953)
Daan Cartens (1958)
Edwin Fagel (1973)
Lucas Hirsch (1975)
David Kouwenaar (1921-2011)
Co ’t Hart (1929-2015)
Frans van Dooren (1934-2005)
Nacht in de middag. Uit wassen beelden zoemen
stemmen. Verlaten veranda, opgerolde matrassen.
Vogels radslagen door de tuin en zoeken een huif
van droevig groen. De hond ligt voor dood
op het gangmarmer. Ademloos zoeken, de wijzers
gebroken, zonder minuten de tijd op de hielen.
Hoeveel eeuw gaat er in een uur? Zijn de Visigoten
onder ons? De aarde valt plat, geen wetenschap
weet meer, we lezen het boek Duisternis, we lezen
het boek Donkere Stilte, we kunnen niets zeggen,
onze stem heeft ons verlaten. Nacht in de middag.
Daan Cartens
In: Mijn vriend herinnering (verschijnt oktober 2021)
Jan Wit (1914-1980)
Mark Braet (1925-2003)
Dit is de tijd
Dit is de tijd. Je mag zeven keer raden.
Zeven maal zeventig keer heb je de tijd
om gissend en missend, door schande en schade
wijs, te ontkomen aan de kwade
droom van de wenteltrap eeuwigheid.
Dit is de tijd, de tijd om te zorgen,
zorgend staan met je rug naar het vuur,
bloot aan de dood, in het leven geborgen,
lezen de schaduwen van morgen
spelender-, spellenderwijs op de muur.
Dit is de tijd. God zelf staat zonder
zich te verroeren andersom.
Dit is de tijd. Er gebeurt geen wonder,
maar Hij telt langzaam van een tot honderd,
tot honderdtien... en dan: "Ik kom".
Jan Wit
In: Terwijl ik wacht wat mij de wereld doet (1982)
Elisabeth Zernike (1891-1982)
Jan Boer (1899-1983)
Elisabeth Cheixaou (1907-1997)
Dieuwke Eringa (1911-2003)
Maria van Daalen (1950)
Jonathan Griffioen (1987)
J.A. dèr Mouw (1886-1919)
Hans Faverey (1933-1990)
elke vrijdag
zeg ik
het is weer vrijdag
alle dagen zijn verschillend
alle weken zijn gelijk
de zon gaat op, de zon gaat onder,
het vriest een beetje of het dooit
mijzelf bedriegend
zeg ik dat dat nooit
meer anders wordt
en dat daar nooit
een eind aan komen zal
het is weer vrijdag
zeg ik
elke vrijdag
Dieuwke Eringa
In: Hardop voelen (1988)
W.M. Roggeman (1935)
K.H.R. de Josselin de Jong (1903-1991)
Antoon Van Den Braembussche (1946)
Saul van Messel (1912-1993)
Gertrude Starink (1947-2002)
Glazenwasser
vandaag worden
de ramen van
mijn verzen
gedaan
zouden mijn
woorden mij
nu beter
verstaan
Saul van Messel
In: Mammoeth mijn muze (1968)
Henri Bruning (1900-1983)
J.C. Noordstar (1907-1987);
Willy Balyon (1927-2000)
Arjan Keene (1963)
Erik Jan Harmens (1970)
Bart Jaques (?)
ik zocht uw horizont
ik zocht uw horizont
maar als ik u benader
wijken de grenzen
bij elk herkenningspunt
sloeg ik een witte paal
of hees een vlag
ik dwaalde
in uw ruimte rond
keerde terug
tot waar ik overzag
het enige
dat ik hervond
waren de tekens
door mij aangebracht
Willy Balyon
In: Signalen van mensen wil ik u geven (1977)
Maria van der Steen (1906-1987)
Seth Gaaikema (1939-2014)
Geerten van Gelder (1953)
Guus Bauer (1959)
Jeroen van Merwijk (1955-2021)
Rutger Kopland (1934-2012)
mini
er rijdt een auto door mijn gang
een jongensdroom
hij racet van rechts naar links
op mijn bevel
maar is ondeugend:
knalt op drempels, plinten, tassen
stijgert wild over de mat
op de tegels van de keuken
voelt hij zich het beste thuis
een zacht tapijt is als rul zand
’t is duidelijk geen four-wheel-drive
als straks de batterijen leeg zijn
berg ik die oude droom wel op
maar in gedachten en gedicht
zal die auto blijven rijden
met aan boord
mijn jongenshart
Geerten van Gelder
In: Frommels 1.1 (2014)
Driek van Wissen (1943-2010)
Carla Bogaards (1947)
Simon Vinkenoog (1928-2009)
Dana Hokke (1930-2018)
Zeeslag
Terwijl het strand, veroverd door de eb,
Natuurlijk door de vloed herwonnen wordt
En allengs tot de helft wordt ingekort
Ervaar ik weer wat ik ervaren heb:
Een kleine jongen ben ik met een schep,
Hardnekkig vechtend voor een wankel fort
Totdat het weldra toch is ingestort -
De zee geeft op het laatst de volle mep,
Een klap die onafwendbaar komen moet,
Maar toch, bij elke aanval van het water
Verweer ik, driftig scheppend, mij fanater
En weet ik niet van wijken voor de vloed.
Ook nu, een half bestaan of meer al later
Geeft mij de wanhoop dikwijls nieuwe moed.
Driek van Wissen
In: Schrijvers om de Noord I (2001)
Rien Vroegindeweij (1944)
Ivo de Wijs (1945)
J.F. Kunst (1897-1948)
Anna Blaman (1905-1960)
Monoloog in de nacht
Wij zijn, mijn lief, twee werelden zo ver
uiteen als aarde en morgenster
en zo tot eenheid omgedicht
als twee profielen van een gezicht
En samen zijn we van de kleine
smarten tot in de zeldzame festijnen
van ons beider leven
wat valt er nog te geven?
Jij kent als ik dat panische gevoel
jezelf te zijn en tevens doel
van de geliefde, even verwant
als vreemd, een zee aan strand
Vaak zijn wij één in brandingslust
van een tezaambewoonde kust
ook is er ebbe, een ver wijken,
een machteloos vertwijfeld reiken
Diep is de nacht. Ach waren wij haarzelve
zodat wij konden uitwelven
over elkander heel ons wezen -
waren wij een en alleen en boven deze
eenheid en alleenheid uit ons-beiden
zodat wij zonder te schenden scheiden
konden en zonder pijn alleen zijn –
Anna Blaman
In: De gedichten (1992)
S. Bonn (1881-1930)
Jo Kalmijn-Spierenburg (1905-1991)
Nic van Bruggen (1938-1991)
Het is geen lente nog
.
Maar een vermoeden, onuitspreek’lijk teeder,
van komend bloesemen vlaagt aan.
Men weet niet hoe of waar vandaan.
.
De lucht is grijs gelijk een duivenveder,
een glanzend grijs. en er begint
iets luws te zwellen in den wind.
.
Er is een and’re klank in ’t vogelfluiten,
een dieper en een voller slag
in ieder lied op dezen dag.
.
Er is een mildheid, een zich zacht ontsluiten
voor al wat zuiver is en goed.
Een nieuw geloof en nieuwe moed…..
Jo Kalmijn-Spierenburg
In: Zomerwind (1939)
Leo Ross (1934-2014)
Hans Vlek (1947-2016)
Rogi Wieg (1962-2015)
Enfant de Bohème
Ik had juist vriendschap gesloten
met de wolken, broederschap met de regen
gedronken en me verzoend
met een leven van herfstige kleur
toen als een allang niet meer verwachte gast
stralend en majesteitelijk, sierlijk
als een oosterse danser, de zon
lachend in het strijdperk trad
sindsdien beijver ik mij onophoudelijk
bossen rozen te kopen en te kussen
en langzaam rood wordend
de zon het hof te maken
en als de wind de komende herfst
mij aanklaagt en de regen mij huilerig
van ontrouw beticht, dan pak ik mijn koffer
en vertrek met de noorderzon.
Leo Ross
In: Vandaag was het in elk geval geworden (2000)
Ton Luiting (1936)
Patrick Conrad (1945)
Adriaan Krabbedam (1955)
Els Moors (1976)
Louis Couperus (1863-1923)
Urbain Van De Voorde (1893-1966)
L.P.J. Braat (1908-1982)
Jan Schepens (1909-1994)
De traagheid waarin ik verblijf - 10
Al werd ik vaak gestenigd, met stenen heb ik nooit gegooid
en minder nog heb ik beelden verwoest of steden vernield.
Mijn wapens waren mijn woorden die ik voor waarheid hield
en aan vrienden en vijanden heb vergooid.
Ik weet nog dat wij dronken en dansten tot we vielen
en zowel binnen sliepen als buiten in het gras.
De tijden waren bewogen en onze liefdes breekbaar als glas.
Ik doolde door de leegte, op zoek naar de vrouw voor wie ik zou knielen.
Zij die blijven zullen verder leven in mijn dromen
waarin ook zij tijdens eindeloze dagen zullen verdwalen.
Een feest zag ze komen, geen feest zag ze gaan.
Wat mij overblijft is de broze waan
dat iets van wat was zal voortbestaan in mijn verhalen:
een goede hand, wat verzinsels, een verscheurd land … en de bomen.
Patrick Conrad
In: En de bomen (2010)
Jan Kees van de Werk (1948)
Cees van Raak (1954)
Dick Gebuys (1954)
Tsead Bruinja (1974)
Elisabeth Cheixaou (1907-1997)
ongezien
leef ik
mijn lijf
nauwelijks weet
van zijn
bestaan
dan
vertrouwd verlangen
naar grenzen
ongezien
achter
spiegels
zuilen
sier en spel
Jan Kees van de Werk
In: gevleugeld vuur (2006)
Simon Vinkenoog (1928-2009)
Aad Nuis (1933-2007); Hans Wap (1943)
Philippe Cailliau (1954)
Annemieke Gerrist (1980)
Identificatie
Alle documenten zijn beschikbaar.
Zwangerschap, geboorte. Geslacht. Dood
nog niet. Meer dan het halve leven. En dan
nog allerhande opvoeding. De groeibewijzen
zijn bepoteld, en ook de inwijdingen.
Het is de vraag wie hier de hand in heeft.
Dit is een stamboom, met hier en daar een invulgat.
Verschrompelde vrouwen borduren. En mannen?
Het heeft geen belang. En het huwelijk, neen, dat niet.
Want hij wilde zich niet binden. Of wel. Of niet.
Of een stempel bij iets onverwachts, iets historisch
als een oorlog of een nieuwe republiek, waarvoor
vanzelf het certificaat van bestaan geboden wordt.
De map met documenten is dun. Heel geel, heel dun.
De slepende ziektes zijn gekomen, zoals ze nochtans niet
zijn aangekondigd. Hij is, en wat hij nalaat aan wie
erom vraagt: een vaag dossier met op elk blad een
gele plaknotitie, een of twee – een flinterdunne map.
Philippe Cailliau
In: Het boek nul (2013)
Willem Persoon (1944)
Anna Enquist (1945)
Theo Verhaar (1954-1999
Ingrid Jonker (1933-1965)
Begin zomer
Voor Simone
Begin zomer en de zee
een opengebroken kweepeer
de lucht als een kind
z'n ballon
hoog boven het water
Onder de parasols
als gestreept snoepgoed
mieren van mensen
en de gulle lach van de baai
heeft gouden tanden
Kind met het gele emmertje
en de vergeten vlecht
je mond is zowaar een klokje
de kleine huig de kleine klepel
Jij bespeelt de zon de hele dag
als een ukelele
Ingrid Jonker
In: Ik herhaal je (2002)
Maurice Gilliams (1900-1982)
Hans Lodeizen (1924-1950)
Louis Radstaak (1948)
Mireile Buldeo Rai (1969)
Alex Gentjens (1969)
Julius de Boer (1873-1966)
Sybren Polet (1924-2015)
Rein Bloem (1932-2008)
Karina Baggermans (1939-2019)
Meer had hij niet nodig.
Alles had hij al –
een zaagje om de dag
mee door te zagen.
Twee dagen tijd
om zich dingen af te vragen.
Alex Gentjens
In: Meer had hij niet nodig (2020)
Leo Herberghs (1924-2019)
Hans van de Waarsenburg (1943-2015)
Neeltje Maria Min (1944)
Hedwig Verlinde (1945-2009)
Pierre Kemp (1886-1967)
Willem Hussem (1900-1974)
Michel van der Plas (1927-2013)
Waar de regen viel, waar de regen viel
En al dat water, al dat water door mijn
Hoofd en over mijn lijf stroomde.
En dan ook nog dat snot en dat verlangen.
Geen zakdoek of troost om handen.
En in die dunne regenjas liep.
Verder liep. Niet wist waar naartoe.
In Dublin. Daar liep ik in Dublin, natte
Schoenen, sokken. Door plassen.
Tegen mensen botsend. Armwiekend
Excuses mompelend. Het gaat mis
In Dublin. Je moet blijven lopen,
Doorlopen tot je vel desnoods
Doorweekt loslaat. Val uit elkaar
Op het plavuis van Dublin. Val.
Hans van de Waarsenburg
In: IN (2014)
Albert Besnard (1887-1966)
Roland Jooris (1936)
Gilles Boeuf (1970)
Anne Jousma (1900-1981)
Walter Goverde (1954-2021)
wij prijzen de logica
de stamelende veelheid is een slechte luisteraar
maar ik,
ik zing yesterday
voor jou en voor iedereen en als de straten mij zien
is het goed
als de hond zijn vacht uitschudt en de struiken mij zien en de hond ziet
me zingend door de straten gaan,
wie niet veel vraagt heeft altijd gelijk en de hond en ik
wij prijzen de logica!
wij prijzen de harde en de zachte logica, de gefluisterde logica
van een zomerkleed en de zachte haren in de hals van die vrouw, de wereldgrote logica
van dingen die we nooit begrijpen zullen en de logica van eindeloos verdriet
eindeloos verdriet dat komt en gaat, dat splijt en opdoemt soms
eindeloos verdriet
eindeloos verdriet
de stamelende veelheid geeft me alles
de logica van nat papier op straat
Gilles Boeuf
uit: Generaties (2020)
Sonja Pos (1936-2020)
Guy Van Hoof (1943)
Olaf Douwes Dekker (1941-2018)
Frank Koenegracht (1945)
Martijn Benders (1971)
Asha Karami (1985)
Heb je alles bij je
Vissen met Verschoor is rustig en goed.
'Niet denken', is zijn advies.
'Denken vermindert de kans op vis.'
De Door Zeelten Gevreesde
hangt vol stoeltjes, kussentjes, mesjes
en twinkelende schaartjes.
'Hm,' zegt hij, turend naar de sterren
in de Deense zomernacht,
'reken maar dat daar een hoop vis zit.'
Frank Koenegracht
In: Vroege sneeuw (2003)
J.A. dèr Mouw (1863-1919)
Jeanne Reyneke van Stuwe (1874-1951)
Til Brugman (1888-1958)
Bouke Jagt (1929-1982);
Marcel van Maele (1931-2009)
Al wat ik dacht - geloofde je - was waar
Al wat ik dacht - geloofde je - was waar,
En goed was alles - vond je - wat ik dee.
At Merlin's feet the weary Vivien lay:
Jij zag in mij de Wijze Tovenaar,
En 'k aaide, zelf al grijs, je roodblond haar,
En 't leek dan, ik werd jong weer, en ik glee
Naar 't paradijs op rode morgenzee.
Dan zie 'k ook jouw kist staan, zwart, op de baar.
Soms aai ik mijn haar; maar mijn vingertoppen
Zijn veel te wijs: ze laten zich niet foppen;
Ze denken: Neen, neen, dat was blond, niet grijs,
En 't was zo zacht, en 't rook zo naar seringen.-
Dan aai 'k maar door de lucht. Herinneringen
Golven rondom me, en 'k drijf naar 't paradijs.
J.A. dèr Mouw
In: Brahman II (1919)
Fedde Schurer (1898-1968)
Cor Stutvoet (1906-1990)
Roger Wastijn (1928-1998)
Lieke Marsman (1990)
Harriët Laurey (1924-2004)
Nederland
Je nostalgie is oprecht, maar je rookworst is nep
Je boodschap is groen, maar aan je platform kleeft bloed
Je algoritme sadistisch, je vangnet een hoepel
Je bijstand gekort, terwijl optimisme een plicht is
Je plan radicaal, wanneer de camera draait
Je vaccinatiegraad hoog, als je managers telt
Je vrijheid een waakvlam, democratie polyester
En niemand die weet wat je ware gezicht is
Je geweten, verleden, je opinies, experts
Je consultants, commissies, obsessies, je taal
Je vergeten kwitanties met het hele verhaal
En je schoorvoetende sorry, dat aan niemand gericht is
Je hoort ‘het begin van het einde’, denkt: einde
steeds vaker. Aan deze maskerade van nevenschade
met op de achtergrond het gerinkel van centen
Je bent een winkel, zegt men — die dicht is
Bij gebrek aan natuurijs ben je een schaatser die zwemt
en je zwemt langzaam omhoog naar een boei, waar het licht is
Wee wat zich wreekt, je bent een burger die stemt
Het is bijna lente. Je bent moe, maar je bent er nog
Vraag niet hoe, maar je bent er
Lieke Marsman
Dit is haar eerste gedicht als Dichter des Vaderlands (januari 2021)
Marleen de Crée-Roux (1941)
Ivo van Strijtem (1953)
Meindert Inderwisch (1958)
Hans Lodeizen (1924-1950)
Sibylla III, 7
hoe kan ik je beginnen. je wijkt
je wiegt, je slaat alle hoeken om.
je gooit de deuren in het slot, sleutels
in het water. je bent niets dat lijkt
op je gracieuze wenken in de morgen.
schimmen draperen hun sluiers
om je heen. stilte breekt nu uit
alle delen van mijn spreken,
hamert aan mijn tijd. duurzaam
zwijgen, bleekveld van mijn stem.
want tijd is lang en weegt. denken
dat ik in je ben als in een huis
vol stemmen, gesloten op de wind.
dat ik je eerste letter ben je kind.
Marleen de Crée
In: Tussen boog en snaar (2012)
Aleidis Dierick (1932)
Pieter Quelle (1943)
Hans Ester (1946)
Kees Blokland (1947)
Anton van Duinkerken (1903-1968)
Karel Vertommen (1907-1991)
J.B. Charles (1910-1983)
Marten Toonder (1912-2005)
Kees Stip (1913-2001)
Thomas Rap (1933-1999)
Michaël Zeeman (1958-2009)
Februari
Februari de buizerds paren
in een nest van ijzel een zachte hartstocht
mijn minnaar hij mint met fluwelen hand
met een lichaam een woning van veren.
Een vlies van vorst op de binnenmeren
een sluier van sneeuw, in de middag
een waaier van losbarstend water
het erf vol geluid achter notelaren.
In de wortels een donker bewegen
een ader van groen door de aarde
een nest in de razende regens
mijn minnaar een stolp van begeerte.
Aleidis Dierick
In: Al die zalige zomers (2005)
Charivarius (12870-1946)
Remco Campert (1929)
Emma Crebolder (1942
David Troch (1977)
Elke dag nog
Remco Campert aan Cees Nooteboom
Elke dag nog
praat ze met zijn grafsteen
op het kleine kerkhof aan de overkant
uitzicht over het dal
met het dunne riviertje
glinsterend als een spinnedraad
in het Noord-Franse licht
sinds hij dood is
doet ze minder aan de tuin
eens haar trots
kreeg er nog een prijs voor
de sénateur kwam er nog voor over
uit het verre Parijs
waar hij een appartement had
en een vriendin
het was vlak voor de verkiezingen
die hij won
de koeien zijn verkocht
de tractor staat te roesten in het hoge gras
het erf is netjes aan kant
en er is nog hout voor één winter
Remco Campert
In: Over en weer (2003/2004)
Bab Westerveld (1926-2008)
Harry Mulisch (1927-2010)
Roger Nupie (1957)
Shari van Goethem (1988)
Firmin Van Hecke (1884-1961)
de vrouw die je dochter van vier
kan worden, zit bij je aan tafel vannacht
geluidloos telt ze de messen in het tafelblad
en lacht
haar rimpelloos gezicht, waarin alleen de neus
scherp afgetekend is, verraadt haar niet
het zijn de assen in haar ogen
die weer gloeien
ze heeft zachte vormen, wonden
van een kind dat te snel groot geworden is
ze zoekt toenadering
haar teer gevederde handen onthullen
dat er aan haar iemand verloren is gegaan
ze kijkt naar jou alsof alleen jij
dat ongedaan kan maken
Shari van Goethem
In: Tere stengels (2020)
Jan Elemans (1924-2019)
Jan Berghmans (1938-2009)
Peter Verstegen (1938)
Atze van Wieren (1943)
Aly Freye (1944)
Oda Blinder (1918-1969)
Men doet wat men kan
Blijkbaar ontgaat haar
wat zij zich aan kan doen
door stokkend oude dagboeken zoeken
hoe daar in taal vergeefs is uitgeweken
vingers als dwaalgasten over toetsen laten gaan
liever zou ze afspraken verschuiven op de lange baan
zich herpakken in een rugzak, de snijmandoline
dumpen, opnieuw de zeilen hijsen, met twee atletische
hazen aan haar zij, in een saunahuisje over de Oostzee varen
de beweging van een vogelvleugel, het gonzen
van een vliegveld vangen in een zin
en elk café en elke tapasbar zou haar begroeten
met verlichte neonletters: uw koninkrijk kome
overal zouden reservefietsen staan.
Aly Freije
In: Door het vanggat (2016)
Cees Nooteboom (1933)
Wouter Godijn (1955)
Hans Elema (1904-1977)
Ik las je gedicht
Cees Nooteboom aan Remco Campert
Ik las je gedicht
en vertaalde het in het chinees.
Niet in woorden, maar in beelden.
Dat krijg je ervan,
te veel Tu Mu gelezen de laatste tijd,
te veel Li Ho,
‘The grave of the little Su’.
En zo zie ik je weduwe
bij haar bemoste grafsteen,
bolle wolken, bamboe, gewassen inkt,
T’ang, op zijde geschilderd.
Allerlei soorten geluiden bestaan nog niet,
er is alleen maar dat zilveren riviertje
en de wind in de wilgen.
Achtste eeuw, de sénateur
een raadsheer aan het keizerlijk hof
in wijde gewaden
maar verder alles hetzelfde
de vriendin en de weduwe,
en het verdriet dat geruisloos vergaat
met de tuin,
no thing to bind the heart to,
misted flowers I cannot bear to cut.
Cees Nooteboom
In: Over en weer (2003/2004)
Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.
Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.