1
oktober
P.N. van Eyck (1887-1954)
Albert Besnard (1887-1966)
Frans Pointl (1933-2015)
Harmen Wind (1945-2010)
Fred Bloemink (1945-2015)
P.N. van Eyck (1887-1954)
Albert Besnard (1887-1966)
Frans Pointl (1933-2015)
Harmen Wind (1945-2010)
Fred Bloemink (1945-2015)
Mysterie
Soms luister ik lang naar het zwijgen
Van die donkre viool, mijn hart,
En scheemring na schemering zijgen
Door een stilte die sluimert en mart.
Doch eindlijk begint het te trillen,
Of een zucht langs de snaren streelt,
Of een enkel met liedren te stillen
Verlangen er droomt vóór het speelt.
En een mijmring van tonen zingt éven
Uit de stilte, als de huivrende geest
Eener geur die schaduws deed beven...
Maar mijn ziel is vervúld geweest.
En hetgeen in haar duister blijft hangen,
Een levende smart schoon ze zwijgt,
Is de snik van een eindloos verlangen
Uit een droefheid die woordenloos hijgt.
P.N. van Eyck
In: Het ronde perk (1917)
Nes Tergast (1896-1974)
Kommil Foo (1965/1969)
Joost Baars (1975)
Corly Verlooghen (1932-2019)
Peter Heringa (1945-1987)
Het groeien van de ruimte
voor Thomas Blondeau
dat de sterren gemiddeld tweehonderd lichtjaar ver zijn
weet ik, maar wat
betekent dat? die lengtemaat
is voor niet-natuurkundigen
een mystieke demystificatie.
ik wil zeggen: ik weet niets
van de afstand tussen hen
en mij, ik weet alleen dat
er iets van geweten
wordt. zo maakt kennis
van de oorzaak
van een aneurysma
het sterven van een vriend
niet minder zomaar.
daar ging hij, bij zijn laptop,
met een blauwe borst
van angst. ik bid
tot wikipedia,
zit uren aan de binnenplaats
en kijk omhoog, maar
zie alleen het jaar na jaar
na lichtjaar
groeien van de ruimte.
Joost Baars
In: Binnenplaats (2017)
Freddy de Vree (1939-2004)
Kira Wuck (1978)
Elisabeth Reitsma (1897-1982)
Ward Ruyslinck (1929-2014)
André Desprit (1938-1997)
Mijn mooi verdriet in de herfst
Als een schimmel in de schaduw
van het reeuwse bos,
als een bittere boleet
met een scheve kroon
verstuif ik op mijn erf
onkuisheid en bederf
en het eczeem
van de dood.
Als een zwarte specht,
de dronken drummer
in het galmend woud,
belijd ik mijn stervensangst
en zelfbehoud
met norse snavelslagen
in het goud
der najaarsdagen.
Wat heb ik een mooi verdriet
in de herfst,
en hoeveel mooier zou het zijn
als jij me nu verliet.
Ward Ruyslinck
In: Hunkerend gevangen (1988)
Koos Schuur (1915-1995)
Jan Spierdijk (1919-1997)
Jan van der Vegt (1935)
Willem Jan Otten (1951)
Marc Pairon (1959)
Coen Peppelenbos (1964)
Leo Schatz (1918-2014)
Herman Moscoviter (1943-2017)
Witte veder
Als ik later klein word
dan wil ik graag indiaan zijn
met een fors torso boven
en een lendenlapje onder.
Mijn moeder kreeg haar eerste
wee bij de dameskapper.
Dat had een teken moeten zijn.
Ik wil een stoere naam: Dappere Bison
of Sterke Spier en van me afslaan
als de grote jongens het voetbalveld
innemen, het enige doel veroveren,
mijn broer op het gras nagelen
en van mij Hijgend Hert maken
dat om zijn moeder roept.
Waarom gaat schaamte langer mee dan geluk?
Als padvinder verdwaalde ik, elk spoor
dat ik zocht liep dood in een overvol hoofd.
Hoe kwam het dat de indianen altijd verloren
bij de strijd om het fort op zolder,
het fort van plastic palen,
ze in verhalen en op tv
altijd aan de horizon verdwenen.
Elke keer moest ik wenen,
heimelijk verliefd op Witte Veder.
Coen Peppelenbos
In: Vallende Mannen (2011)
K.L. Poll (1927-1990)
Marinus Kanaar (1957)
J.J. Slauerhoff (1898-1936)
Jos Vandeloo (1925-2015)
Eddy van Vliet (1942-2002)
Wij gingen uit stelen
Wij gingen uit stelen en begonnen meteen
met de dag. Van zonsopgang tot een handvol
peperdure minuten na middernacht.
Wij verzamelden geneeskrachtige kruiden
zoals de zangerige lus van de bergweg,
de speeltuinen en de boomgaard waarin
het boerse linnen te bleken lag.
Wij droogden wat we met honderd listigheden
verworven hadden en stampten het fijn
met de vijzel van alwetendheid tot woorden
die door niemand konden worden uitgelegd.
Eddy van Vliet
In: Gigantische dagen (2002)
Julius de Boer (1873-1995)
Julia Tulkens (1902-1995)
Victor Vroomkoning (1938)
John Irons (1942)
Henri Floris Jespers (1944-2017)
Karel van den Oever (1879-1926)
J.M.W. Scheltema (1921-1947)
Jotie T’Hooft (1956-1977)
Mijn jonge lijf plooit als een wisse
onder de macht van uw begeert,
terwijl ge mij de heimenisse
van nemen en van geven leert.
Ge hebt in mij de laatste schaamte
der vrouwe voor den man versmacht.
Nu is mijn lichaam ene weelde
die blij op uw bezitting wacht.
Julia Tulkens
In: Ontvangenis (1936)
https://muizenest.nl/2019/10/06/6-oktober-julia-tulkens/
Simon Carmiggelt (1913-1987)
Dirkje Kuik (1929-2008)
Catharina Boer (1939-2019)
Marc Eyck (1967)
Lennard van Rij (1980)
Lies Van Gasse (1983)
Maarten Buser (1991
Jo Landheer (1900-1986)
Chris Yperman (1935-2015)
Leyn Leynse (1941-2006)
We deden alles in omgekeerde volgorde:
je benen vielen uit de lucht als takken,
je armen trok ik in mijn palmen
en ik nam je bij de ellebogen vast
als een bewaarengel.
Toen kromp je, verdwenen borsten en heupen,
werd je kaaklijn spichtiger, en sprong je in tuinen rond.
Je ploeterde in een zwembadje, draaide rond in een te wijde rok,
stapte op mama’s hakken, je mond wijd open voor die beslaglepel.
Terwijl je haar fijner werd en verdween, groeide je hoofd ten slotte,
tot je steeds ronder en zachter werd, je oogjes weer blauw en nieuw,
maar dieper in de kassen,
en je weer in mij verdween.
Lies Van Gasse
In: Wassende stad (2017)
Alexis de Roode (1970)
Gerard Bruning (1898-1926)
Tom Ordelman (1957-2016)
Straatmuzikanten
Air mélancolique
De straat is mijn wrang verdriet,
mijn grijze pijn in den wentelenden dag:
aan den straathoek schuilt het ijl harmonika,
en de zoete heimwee der mandoline
vervult de menschen met een kleine pijn:
schuifelend muziekje
aan de grijze steen van het huis,
aan de grijze steen
grijze steen,
– spoorloos.
Grijze steen
aan de grijze steen
aan de grijze steen van het huis
schuilt het ijl harmonika,
en de zoete heimwee der mandoline:
grijze pijn in den wentelenden dag.
De straat is mijn wrang verdriet.
Gerard Bruning
In: Gedichten (1954)
Marcel Wauters (1921-2005)
Jan Geurt Gaarlandt (1946)
Jan-hein de Nobel (1967)
Charivarius (1870-1946)
Willy Vaerewijck (1914-1982)
Herfst
Vol gaten zomer
zit dit huis
van wonden
pupillen
vensterloos
en waterblind
ontvonken
als de rosse honden
van het heet seizoen
de bloedbeet
proeven.
Willy Vaerewijck
In: het vel van de kei (1961)
F. Bordewijk (1884-1965)
Henk Kooijman (1928-1988)
Gerhard te Winkel (1946)
Petrus Hoosemans (1951)
Menno Wigman (1966-2018)
Albe (1902-1973)
Jan-Willem Overeem (1942-1979)
Leraar
hij zou dat meisje willen baden
in lessen van liefde
niet meer dan even spelen
met borstjes en lippen
vrij willen laten in roes
en geritsel van bomen
zoals ze nu droomt
ver weg van cijfers en zure
gezichten van vrouwen
die haar rapport bepalen
hij zou niet veel met haar willen
al is haar broekje blauw
verscheen ze maar niet
in zovele personen –
en wachtte er straks buiten
maar niet zijn zoon op haar
Jan Willem Overeem
In: Een hond tussen twee bomen (1974)
G.J. Resink (1911-1997)
Ton Lebbink (1943-2017)
Martin van de Vijfeijke (1945)
Dean Bowen (1984)
Wim Zaal (1935-2021)
Hoofd
Vertwijfeld greep hij naar zijn hoofd.
Dat dacht hij tenminste.
Het bleek het hoofd van zijn vrouw.
Het heeft voordelen
om een hoofd te hebben,
een eigen hoofd.
Gelukkig kun je ook
Getrouwd zijn
In gemeenschap van hoofden.
Martin van de Vijfeijke
In: Een eigen hoofd (2016)
Marie W. Vos (1897-1994)
Stefaan Van Den Bremt (1941)
Bert Popelier (1945)
Marleen De Smet (1959)
Rob Bartels (1953)
Marleen De Smet (1959)
W.A.M. van Heugten (1913-1999)
Hedwig Verlinde (1945-2009)
Geduld
Berg je plannen op, voorlopig toch,
zolang het loopt, tergend traag
en in het ongewisse.
Het is je geraden te volgen
wat wordt voorgeschreven.
Je staat onder voogdij. Berust.
Onderzoek het woord geduld,
draai het om, zet het op zijn kop,
haal de letters uit elkaar.
Staar naar de resten van het alfabet.
Nu je alle tijd hebt,
heeft de tijd geen betekenis.
Hoe dan ook komt de dag terug
dat je niet snel genoeg bent
om te moeten leven.
Bert Popelier
In: Blijf in uw kot (2020)
A. (Abraham) van Collem (1858-1933)
Tom Ordelman (1957-2016)
Bert Decorte (1915-2009)
Natuur ik luister naar uw wil
Natuur ik luister naar uw wil, ik ben
Uw zoon, gij hebt mij samengesteld, gij naamt
Planten en dieren, ijzer, giftig kruid
Het zout der zee, en van der bomen hars
Van Orion de lichtweg en het beeld,
En van de zon het goud en goot het uit
En mong het kostelijk, en maakte bloed
En huid en spieren tot dit opgaand lijf
Waarin de wind jaagt van uw scheppingsadem.
Voortdurend maakt ge mij, en stoot mij aan
En toetst mijn lichaam aan uw plant, uw dier,
Uw ijzer, lood en tin, magnesia
En d’andre stoffen stromend in uw brein,
Opdat ik mij herinnere, dat gij
Mijn maker zijt, en ik uw creatuur.
Abraham van Collem
In: God (1930)
Friso Wiegersma (1925-2006)
Jan Blokker jr. (1952)
Maarten van der Graaff (1987)
Carmien Michels (1990)
Marcellus Emants (1848-1923)
Ton Lebbink (1943-2017)
Censuur
En toch durf ik niet te schrijven
over bloed spugen in de soep
voor ik ze aan mijn beste vriendin
met smetvrees serveer
(ik zou dat nooit doen)
(ik heb te veel respect voor haar die ik niet bij naam noem)
(kom je morgen bij me eten)
(alsjeblieft ik smeek je)
(vegetarische preisoep met handschoenen bereid)
(en een haarnetje)
Carmien Michels
In: We komen van ver (2017)
Riekus Waskowsky (1932-1977)
Inge Lievaart (1917-2012)
Anneke Reitsma (1949-2019)
Archeoloog
Hij is niet gelukkig nu langzaam
na jaren voorbereiding zijn handen
de bedolven stad bevrijden.
Kranten en vakbladen
zullen over zijn vondsten juichen -
maar hij is niet gelukkig.
Oude vormen van wanhoop, de resten van het leven
dat hij aarzelend blootlegt, vullen zijn hart.
1200 jaar voor Christus sterft hij dan
bij de verwoesting van Mycene.
Riekus Waskowsky
In: Tant pis pour le clown (1966)
Jo Landheer (1900-1986)
Dorien Dijkhuis (1978)
Simon Mulder (1986)
M. Vasalis (1909-1998)
Wim Hoogers (1940-2020)
Feest
het begon met de woorden van de wiskundedocent
'de kans is minimaal dat u hier bent, gaat u gerust
de opties na:
één voorvader het echtelijke berenvel ontzegd
één dansavond om verstuikte enkel afgezegd, één
postkoets overvallen of van klif gestort, één grootvader
die niét ternauwernood zijn ware tussen de
annonces in het Sallands Dagblad vond
om maar de zwijgen van de haai, bacterie, vallende
piano op zijn pad, de maniak, gek, wegpiraat
de kans dat u er bent, kortom, is onbestaand
verwaarloosbaar, laat staan – en met een weids
gebaar omarmde hij de hele klas – u allemaal’
ik denk dat dat de druppel was
we verlieten zwijgend het lokaal, persten voeten
in te kleine schoenen, stiftten lippen, bliezen
ballonnen, hingen slingers op, we vierden feest
we zijn hier niet, we zijn hier
nooit geweest
Dorien Dijkhuis
In: waren we dieren (2019)
Simon Vestdijk (1989-1971)
Nel Noordzij (1923-2003)
Jan Zitman (1925-1996)
Bea De Longie (1951)
Bestendiging
Wie ben jij wanneer het avond wordt.
Wanneer de zondagwind in struiken hangt,
de vruchten plukt van bomen
die jij hebt geplant.
Vreemdsoortig dier, aan jou verwant
spreek ik me vrij, ik weet
dat ik je ogen ben: ik zie de tuin
dichtgaan in vreemd geruis,
de ruzie van het reuzenpaar in sneeuw,
in bloesem en in reeuwkledij.
Bestendig mij. Was jij de merel
en zijn orgelklank, zijn zang op zondag
en het zachte verband over mijn wonden,
de zomer op het late uur, de duur
van kijken naar ogen die op de jouwe lijken.
Ik las de kilte en het vuur
in zoveel regenbogen
die op het netvlies van de lucht
voor jou onmerkbaar voortbewogen.
Maar jij, maar jij, bestendig mij!
Bea De Longie
In: Verkleurde tuin (1984)
Victor Brunclair (1890-1944)
Ans Wortel (1929-1996)
Willem Adelaar (1953)
Koos Dalstar (1950)
Maurice Gilliams (1900-1982)
Als ik doodga
wil ik God en de duivel
hebben geproefd
en alle mensen
moet ik hebben bewonderd
in mijn open mond
moeten vogels hebben gevlogen
en lichamen zijn verdord
en kinderen zijn geboren
mijn ogen moeten
echt zijn geweest en vals
mijn neus moet gebloed hebben
en geglommen
en mijn hersenen
moeten hun grillige takken
ondergeschikt gemaakt hebben
aan hun stam die ik ben.
Ans Wortel
In: Gedichten 1959-1963 (1989)
André van Sabben (1935-2021)
Gerard Diels (1897-1956)
Jan Wolkers (1925-2007)
Paul Snoek (1933-1981)
Wilbert Cornelissen (1958-2018)
Thomas Blondeau (1978-2013)
mijn geweten stond buiten tegen
een boom te pissen toen ik stierf
en ter ere van die gelegenheid
hebben zij mij tentoongesteld
al mijn vrienden van ebbenhout kwamen langs
de boktorren en de bomen, de kristallen fles wijn
de godvergeten decors en de cicaden van vlees
iemand plaatste een schorpioen op
mijn borst omdat het nu toch geen
kwaad meer kon en koud dat het was
koud
ik werd begraven in een schildpaddenschild
en mijn pyjama die ene die S. ooit droeg en waarin ze me
’s ochtends devoot de mooiste tieten aanbood
de priester zegende ‘t publiek maar vatte vlam
door een fout van de vuurspuwer die indruk wou
maken op mijn vrouw geloof ik
boven mij een paarlemoeren iets dat dikke
druppels bloedde die in een meer van versteende planten
vielen, ze werden daar kikkers, vogels en mistsluiers dik als mijn oogleden
Thomas Blondeau
In: Mijn beste gedicht dat u nooit zult lezen (2014)
Jenny Mollinger (1897-1958)
Marnix Gijsen (1899-1974)
Paul Haimon (1913-1996)
Hans Warren (1921-2001)
Mustafa Stitou (1974)
Henk Kooijman (1928-1988)
De dichter sprak
De dichter sprak, beklijft zijn woord
dan zijn jouw ogen voor een tijd
gewijd tot mooie ogen, heeft je mond
de lippen waarvan generaties dromen.
Jij warmt je arm hart er niet aan.
Je gaat verloren. Ook voor hem. De dichter sterft
vereenzaamd. Wat was zijn liefde dan geloof,
zijn vers dan bidden, wat was jij dan god.
Hans Warren
In: Tijd (1986)
Doeschka Meijsing (1947-2012)
Hans F. Marijnissen (1949)
Martin Bril (1959-2009)
Daan Doesborgh (1988)
Frank Keizer (1987)
Tijs van Bragt (1985)
Seth Gaaikema (1939-2014)
Wat vader zei was zinnig.
Dat respecteerde ik zeer.
Wat moeder deed was innig.
Eén letter minder maar veel meer.
“Jij gaat niet naar de bioscoop”
heeft vader hard gesteld.
Mijn moeder zei: “Hij heeft gelijk.”
En gaf me toen het geld.
Seth Gaaikema
In: Liever met jou (1996)
Lévi Weemoedt (1948)
Tine Hertmans (1947)
Otto Treurniet (1957)
Emad Fouad (1974)
Frank Keizer (1987)
Marleen de Crée-Roux (1941-2021)
Fleur heeft een haarkleur (fragment)
Ze schrok eerst van wat ze bedacht had
En zei: “Doe niet zo raar, Fleur.”
Maar later bleek het haar echt wat.
Ze wou een nieuwe haarkleur.
Een tante van Fleur, die is kapper.
En die verfde Fleurs haren pikzwart.
Vriendinnetjes vonden haar knapper,
Maar anderen lachten keihard.
Fleur was met haar haar tevreden en blij,
Maar dat duurde heel eventjes maar.
Want er kwam in de klas een nieuw meisje bij
Met schitterend prachtig rood haar.
Otto Treurniet
In: Fleur heeft een haarkleur (2018)
Koos Speenhoff (1869-1945)
Michel van der Plas (1927-2013)
Antjie Krog (1952)
Dirk van Bastelaere (1960)
Willem van Iependaal (1891-1970)
Carel Swinkels (1921-1996)
Tegen de afgrond
Dat ik je aanspreek,
stom hart,
is natuurlijk complete waanzin, je bent
een generiek gegeven uit de cultuurgeschiedenis.
Dat betekent: een sterrennevel,
drijvende paddesnoeren, een parcours d'accidents
een zon die in het zwart verkeert,
napalm, Reihung, een nevengeschikte wereld
en we schrijven entropie.
Het is een woord,
hart,
tegen de wereld. Net zo goed kan ik tegen
de afgrond gaan schreeuwen, een canyon waarlangs
op zorgvuldige plaatsen
een houten framepje werd opgesteld
met de vermelding Take Pictures Here. KODAK
Dirk van Bastelaere
In: Hartswedervaren (2000)
Hieke de Jong (1926)
Francis Cromphout (1947)
Kester Freriks (1954)
Peter Winkels (1954)
Lidy van Eijsselsteijn (1904-1986)
Ankie Peypers (1928-2008)
Analfabeet
Heel vroeger stond het oude bosch
te ruischen in een ruime wind
en tot de nok vol vogels.
Maar na de nieuwe spelling viel
het blad, het bos werd kaal en koud.
Eén, die alfabeet is, vindt
nog langs de stenen van het pad
mijn achterdeur van hout, -
een stuk van het verzaagde bosch.
Ze staat daar na de winter
met verse bladeren op het hoofd
en kwettert met een vogelstem:
“Alles is nieuw, spiksplinter.”
Hieke de Jong
In: Voor de opperzangmeester (1975)
Hélène Swarth (1859-1941)
Nico van Suchtelen (1878-1949)
Francois Pauwels (1888-1966)
Th. Oegema van der Wal (1907-2000)
Christine D’Haen (1923-2009)
Willem Wilmink (1936-2003)
Willem van de Vrande (1940)
Humphrey Ottenhof (1954)
Lans Stroeve (1961)
Son-net
Klimmend naar 't zenit zoekt zij die haar licht
in 't lichaam stort, blind van gestolde glans,
met bevende transgressie naar zijn trans,
doch voelt door bijstere nacht zijn blik gericht
op zijn in zich verzengd eigen gezicht
weerkaatsend hun oorspronkelijk dubbelnaakt,
of 't oog gesperd de waterspiegel raakt
waar de beminde knaap verdronken ligt,
dan duikt hij naar haar schimmige tweeling-vacht,
of splijt hij met zijn vlijm gesloten schacht,
met gouden tong likkend een duister gras
ondersteboven in een woudmoeras,
of daar in zilveren ketenen gekneld
met goud bespat verzonken vrouwenspeld.
Christine D’Haen
In: Merencolie (1993)
Jan Wolkers (1925-2007)
Harry van de Vijfeijke (1946)
Renée Stoute (1950-2000)
Sacha Blé (1971)
Janine Jongsma (1965)
Odile Schmidt (1965)
Tabula rasa
Er mist een kamer hier
een witte kamer
waar ik niet hoef te bestaan
een onbeschreven blad
om mij te bergen
Waar het kristallijne venster
mijn woorden terzijde schuift
het winterlicht binnenlaat
dat naakter is dan mijn blote huid
De klok een witte tijd aangeeft
ik mijn adem bladstil zie hangen
boven een deken van stuifsneeuw
het vroegste zwijgen mij toedekt
De ijle wanden witte vlaktes zijn
die ik om mij heen kan vouwen
zodat de lijnen op de horizon
mijn verdwijnpunt vormen
Er mist een kamer hier
een witte kamer
waar ik mijzelf niet ken van naam
een onbesproken kamer
opdat ik mij veilig waan
Janine Jongsma
In: gewoon logisch (2019)
Albrecht Rodenbach (1856-1880)
J.G. Danser (1893-1920)
Urbain Van de Voorde (1893-1966)
Victor E. van Vriesland (1892-1974)
Frank De Vos (1956)
Geerten Gossaert (1884-1958)
Peter H. van Lieshout (1946-2017)
Met nog een geeuw op steen
Al noemt nu zich nu, het wet zich tot de dood
met de hunker van een zweer in een laatste opstoot
aan geduldige muren opgeschuurd.
De wind zet het geruis in bloei, dwingender
schudt hij aan hun langgerekte geeuw op steen,
aan hun kleuren als rijpe dieren voor de slacht.
Het kijken naar hierna wordt op smaak gebracht
en zal zich later noemen, genadeloos met een
lachbui op hun verlopen glans verstrooien.
Frank De Vos
In: Naamvallen in het ontheemde (2012)
Jean-Marie Berckmans (1953-2008)
H.W.J.M. Keuls (1883-1968)
Eens word ik wat ge nog niet weet:
Een schaduw over uw gelaat,
Een adem, die uw blik beslaat,
Een trilling tussen hart en kleed;
Iets dat ge zoekt en weer vergeet
En dat u toch niet rusten laat;
Eens word ik wat ge nog niet weet.
En als ook gij het pad betreedt,
Dat naar de zwarte stilte gaat,
Dan word ik uw verloren haat,
Uw laatst gemis, uw eind’lijk leed;
Eens word ik wat ge nog niet weet.
H.W.J.M. Keuls
In: Rondeelen en kwatrijnen (1942)
Rien van den Heuvel (1945)
Antony Kok (1882-1969)
Victor van Vriesland (1892-1974)
J. Bernlef (1937-2012)
winterland
Bestrooid met poedersuiker
is dit land zo’n kerstkaart
om op te vreten.
Vogels zonder spandoel
pikken het niet
op de hardbevroren grond.
Op hun lijven hagelt het
ongenadig vogeleieren.
Rien van den Heuvel
In: Fietsen in de Liemers (1994)
Gerard Bruning (1930-1987)
Max Niematz (1942)
Jolies Heij (1964)
Peter Mangel Schots (1972)
Harry Mulisch (1927-2010)
Wim Gijsen (1933-1990)
Mickey Walvisch (1941-2011)
Bang
Als een kleuter in het donker.
Ik ben je kwijt en jou en jullie allemaal.
Waarom geeft niemand antwoord als ik roep?
Geef antwoord, dood of levend.
Ik word nooit ouder.
Ik wil mijn lampje met de toverfee terug
En met mijn hoofd onder mijn vaders jas
Tegen de wind in gaan,
Opgegooid worden
En veilig landen in zijn armen.
Mickey Walvisch
In: Hollands Maandblad 401 (1981)
Seerp Anema (1875-1961)
Willem Enzinck (1920-2001)
Herman van Rompuy (1947)
met schuim en geruis
stormt de zee af op het strand
daar wacht de vrede
Herman van Rompuy
In: Haiku (2012)
Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.
Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.