Meer informatie
Jrg. 1 t/m jrg. 174 (1837 t/m 2011) aanwezig in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), met uitzondering van afzonderlijke bijdragen die vanwege auteursrechten niet getoond kunnen worden.
De inhoudsopgaven vanaf 2008 tot en met het meest recente nummer zijn te raadplegen op de website van De Gids. De bijdragen zelf zijn alleen voor abonnees toegankelijk.
INHOUD 1950 - 1959, voor zover (over) Nederlandstalige poëzie na 1880
Jrg. 113, 1950, nr. 1, januari
- A. Roland Holst: De wolk (3), Zonder verhoor (4).
- Bertus Aafjes, uit de cyclus ‘De Zee’: XVI. Die aan een overmaat van liefde lijden – XXIV. Dit is het wat ons in de wiekslag schort – XIX. O vlucht maar in uw kuil van eenzaamheden – XXV. Ook ik geloofde in het mateloze. (5-8)
- Gerrit Achterberg: Parhelium (28), Mascotte (29).
Jrg. 113, 1950, nr. 2, februari
- H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] Eenzaam lig ik op uw komst te wachten (95), De dag werd moede van u aan te staren (96).
- Hans Andreus: Liedje voor vrouwen (109), Liedje (109), Lied om te leven (110).
- L. van den Ham, bespreking van Mea Nijland-Verwey (sam.): Het witte schip. Nederlandse Vrouwenpoëzie 1944-1948. (155-156)
- L. van den Ham, bespreking van L.A. Roessingh: 't Diggelhoes. (156) [Gedichten in het Drents]
- L. van den Ham, bespreking van G.N. Visser: Jolm. (156) [Gedichten in het Fries]
- L. van den Ham, bespreking van Mathias Kemp: Schimmen uit het plutonium. (156-157)
- L. van den Ham, bespreking van Vic Reinders: Ogivaal. (157)
- L. van den Ham, bespreking van Herwig Hensen: Daidalos. (158) [Met weergave van Hensens gedicht [eerste regel:] ‘Nu ben ik zwaar, dan ben ik licht’.]
Jrg. 113, 1950, nr. 3, maart
- Halbo C. Kool: Sleutelromance. (161-173)
Jrg. 113, 1950, nr. 4, april
- J.C. Bloem: Zomeravond (241), [eerste regel:] Dat het onmannelijk zou zijn, te klagen (242), Afscheid (242).
- Robert Franquinet: Necromantie van Francesca Avantlalettre. (268-274)
- Nico Verhoeven: Gebed. (275-277)
- E.J. Dijksterhuis, bespreking van M.G.J. Minnaert (sam.): Dichters over sterren. (310-311)
Jrg. 113, 1950, nr. 5, mei
- H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] De jonge dag bereidt zich u te ontvangen (342), Een droom, die in den dag zich heeft verlaat (342).
- Henriëtte Schuurbeque Boeye: Het witte paard. (343)
- Bert Voeten: maarts Park (361-363), Liedje (364).
- Hanny Michaëlis: Zondag (365), De kleine ziel (365-366), Mijn hart (366), Boom in de winter (366), De boom (367), februari (367).
- C. Buddingh’: De Jenk. (373)
- L.Th. Lehmann: De weerhaan en de weerwolf. (373)
Jrg. 113, 1950, nr. 6, juni
- Gerrit Achterberg: Plexus solaris (401), Vercors (402), Chrysoliet (403), Jeanne d'Arc (404).
- Ed. Hoornik: Gerrit Achterberg. (405-421) [Rede ter gelegenheid van de prijs van de Gemeente Amsterdam voor het beste in 1948 gepubliceerde gedicht. Met weergave van Achterbergs gedichten ‘Reflexie’, ‘Stad’ en ‘Vervulling’.]
- Pierre Kemp: Overgang (422), Optimisme om de dood (423), Roep der eenzaamheid (423), Pessimisme (423).
- Clara Eggink, bespreking van J.B. Charles: Zendstation. (476-477)
Jrg. 113, 1950, nr. 7, juli
- Bert Voeten: Verheugde stad. (30)
Jrg. 113, 1950, nr. 8/9, augustus-september
Amerika-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 113, 1950, nr. 10, oktober
- H.W.J.M. Keuls [eerste regels:] Heeft eenmaal de dood gesproken (241), Heb ik u verloren om een lied (242).
- Pieter G. Buckinx: De Vlaamse poëzie sedert 1930. (243-252)
- G. Kamphuis: Kampong (253), Het bospad (254).
- Jan Spierdijk: De oude dichter (266), Elegie (267).
- Hans Warren: Winter. (268)
- Mea Nijland-Verwey, bespreking van J. Elema: Poëtica. (313-315)
Jrg. 113, 1950, nr. 11, november
- Hendrik de Vries: Preludium voor een levensroman. (321-322)
- Bert Voeten: In memoriam matris, I en II. (342-344)
- Gabriël Smit: Najaar (350), Elegie (351).
- Pierre Kemp: Voor een laatste ruit. (352)
- Harry Brander: Café la Clémence, Genève. (353)
- Laurens Welagen: Puber. (354)
- Jaap Romijn: bespreking van Jan de Hartog (sam.): Feestelijke ondergang, Leven en werk van Johan C.P. Alberts. (396-397)
Jrg. 113, 1950, nr. 12, december
- H.W.J.M. Keuls: Een vrouw, I en II. (401-402)
- Hendrik de Vries: Begin van een levensroman, I t/m III. (403-407)
- C. Buddingh’ [eerste regels:] Eilanden in de tijd, waar de mens rust en (431), Steeds zwermen de trekvogels van mijn dromen (432).
- L.Th. Lehmann: Paarden, I t/m III. (433)
Jrg. 114, 1951, nr. 1, januari
- Gabriël Smit: Najaarsnacht. (7-11)
- Nes Tergast: Het kind. (41-42) [Voorpublicatie uit de bundel ‘Deliria.’]
Jrg. 114, 1951, nr. 2, februari
- Gabriël Smit, bespreking van S. Vestdijk: De glanzende kiemcel. Beschouwingen over poëzie. (158-159)
Jrg. 114, 1951, nr. 3, maart
- Koos Schuur: Om wat ik van de liefde weet. (161-164)
- Jan G. Elburg [eerste regel:] Ik zou kakelen moeten om de dag. (165)
- W. Nienaber-Luitingh: Wending en inkeer. Een beschouwing over de Afrikaanse letterkunde.
- (166-170) [Met weergave van het gedicht ‘Die hart op die fees’ van N.P. van Wyk Louw.]
- Hanny Michaëlis : Ontwaken (176), Wanneer ik alles had geweten (177).
- Pierre Kemp: Jongensrug. (187)
- C. Buddingh’: Het kokootje (215), De domoorworm (216).
- Gabriël Smit, bespreking van G. Sötemann: A. Roland Holst en de mythe van Ierland. (237-238)
- Gabriël Smit, bespreking van Hendrik de Vries (sam.): Liefdespoëzie. (238)
Jrg. 114, 1951, nr. 4, april
- Bertus Aafjes: Het Parthenon. (241)
- Gerrit Kouwenaar: De afwezige liederen, 1 t/m 5. (242-245)
- Jaap Romijn, bespreking van Elisabeth Cheixaou: Witte donderdag (2de druk). (320)
Jrg. 114, 1951, nr. 5, mei
- H.J.W.M. Keuls, drie rondeelen [eerste regels:] Nimmermeer zal ik genezen (361), Ergens hebben twee elkaar geraakt (361-362), Zoveel werd mij ontnomen (362).
- J.C. Bloem, bespreking van Maurits Uyldert: De jeugd van een dichter. Uit het leven van Albert Verwey. (394-397)
Jrg. 114, 1951, nr. 6, juni
- Hans Lodeizen: Mazurka (401), [eerste regel:] Er was een feest van balspelers op het veld in (402).
- Simon Vinkenoog: Lastenia. (403)
- Lucebert [eerste regels:] Soms traag ’s ochtends zie ik (404), Boven mij de rollende ogen van de storm (404), Langzaam begon ik te spelen het spel van de oude koningen (405), De mens hoopt op de dieren (406).
Jrg. 114, 1951, nr. 7, juli
- Gerard Diels: Synopsis 1950. (1-3) [Voorpublicatie uit de bundel: ‘Na de Bevrijding’.]
- C. Buddingh’: Zwammen (4-5), Het uur einde (6-7).
- Hans Andreus [eerste regels:] Morgen staan we (29), Het leven per dag en per uur (30), De honger naar woorden (30).
- Jaap Romijn, bespreking van Marcel Beerten: Aan de zelfkant. (80)
Jrg. 114, 1951, nr. 8, augustus
- Christine d’Haen: Harmonie: I. Psychè – II. Het heerlijke – III. [eerste regel:] Uw leden gaven aan mijn lichaam vrede – IV. Het kind – V. [eerste regel:] Door het luchtledig van de slaap – VI. [eerste regel:] Wanneer de snaren rijkbespeeld – VII. [eerste regel:] Ik leef ontnomen aan den tijd – VIII. Ritme [Rhythme] – IX. Binnenhuis – X. [eerste regel:] Begeerte bloeiend uit de ziel – XI. [eerste regel:] Klanken naar elkander reiken. (81-86)
- W.J. van der Molen [eerste regels:] Ik zie voor het venster de duiven (96), Het water en de landouwen (97), De avond begint als een deur (98).
- Pierre H. Dubois: Nuit de Nerval, I t/m III. (109-110)
- Gerard den Brabander: Immortelle. (148)
Jrg. 114, 1951, nr. 9/10, september-oktober
[Italië-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 114, 1951, nr. 11, november
- Robert Franquinet: Banlieue, I t/m VI. (285-287)
- Bert Voeten: Perspectief (297), [eerste regel:] Onze dagen krijgen (298), Het paard, 1 t/m 3 (299-300), Weekeinde (301), Reis (302).
- Lucebert: Het mirakel van Monte Carlo. (306-307)
- H.J.W.M. Keuls: Muziek is alles wat geen naam meer heeft (328)
- Hans Warren: Beeltenis (329), Regen (330).
Jrg. 114, 1951, nr. 12, december
- Gerrit Achterberg: Droomlot (365), Autoclaaf. (366)
- B.A. van Groningen: ‘Poésie pure’ en ‘poésie absolue’. (367-373)
- Anton van Duinkerken, bespreking van Verzamelde Werken van Herman Gorter, bezorgd door J. Clinge Doorenbos en Dr G. Stuiveling. (406-415)
- $
Jrg. 115, 1952, nr. 1, januari
- M. Mok: Licht (1), Vergeten namen (2).
- G. Achterberg: Rivièra (10), Nocturne (11), Heraldiek (12).
- Jan G. Elburg: Liefste omdat de winter een kwaad seizoen is (29-30), Niets doen natuurlijk (31), Zomer (32).
- Anton van Duinkerken, bespreking van Victor E. van Vriesland: Drievoudig verweer. (57-62) [Met weergave van Van Vrieslands gedicht ‘Voorwaardelijk uitzicht’.]
Jrg. 115, 1952, nr. 2, februari
- Anton van Duinkerken: Lodewijk van Deyssel, 1864-1952. Toespraak bij zijn begrafenis, 30 januari 1952. (6)
- Bert Voeten: Luisteren in de ochtend. (82)
- Pierre Kemp: De dood niet serieus (94), Erkend fantoom (95), Waarheen? (95), Sympathieën (96), Voorspelling (96).
- Jaap Romijn, bespreking van Atonaal. Bloemlezing uit de gedichten van Hans Andreus, Remco Campert, Hugo Claus, Jan G. Elburg, Jan Hanlo, Gerrit Kouwenaar, Hans Lodeizen, Lucebert, Paul Rodenko, Koos Schuur en Simon Vinkenoog, samengesteld en ingeleid door Simon Vinkenoog. (150-152)
- Jaap Romijn, bespreking van W.L.M.E. van Leeuwen, Dichterschap en werkelijkheid. Geïllustreerde literatuurgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland en Zuid-Afrika. (Derde druk) (152)
Jrg. 115, 1952, nr. 3, maart
- Hans Andreus: Italië, 1 t/m 6. (153-157)
- Nico Verhoeven: Het begin (169), Het licht (169), De vlinderpoppen (169-170), De boetseerder (170). [Uit de cyclus: Uw hart op mijn tongriem.]
Jrg. 115, 1952, nr. 4, april
- Pierre Kemp: Hete mond (276), Er wordt geklopt (276), Eeuwig-blijven (277), Kat van het niets (277).
- Jaap Romijn, bespreking van Lucebert: Triangel in de jungle, en van G.H. 's-Gravesande: Nachtschade en kinkhoorns. (296)
Jrg. 115, 1952, nr. 5, mei
- Jan G. Elburg: Journaal over 25 dagen. (297-302) [Tweeëntwintig korte gedichten.]
- Clara Eggink: De Pauw (313), De uilen (313).
- Bert Voeten: Muzikale wandeling (314), Cocktailparty (315).
- C. Buddingh’: Ten leven opgeschreven (327), Liefde (328).
- M. Mok: Hereniging (350), Beweging (351).
Jrg. 115, 1952, nr. 6, juni
- W.J. van der Molen: De vissen (369), Vogels in de stad (370), Het eiland (371), De vlinders (372).
- G. Achterberg: Apostrophen (380), Histologie (381).
- Simon Vinkenoog: Koopman (386), Vis (387).
- Barend de Goede: Een monument voor Willem de Mérode. (417-421) [Bespreking van 'Gedichten, deel I', bezorgd door Ad den Besten en K.H. Heeroma.]
Jrg. 115, 1952, nr. 7, juli
- Emmy van Lokhorst, verzen [eerste regels:] I. De regen heeft een groen gezicht (2), II. In 't najaar bruinen de akkerlanden (2-3), III. Gekweld, de uren van de nacht (3-4), IV. Het was zo stil terwijl uw adem ging (4).
- A. Marja: Confidenties: Mijnerzijds – Uwerzijds (13-14) [Voorpublicatie uit de bundel' Confidentieel'.]
Jrg. 115, 1952, nr. 8/9, augustus-september
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
- Jrg. 115, 1952, nr. 10, oktober
- H.W.J.M. Keuls [eerste regel:] Wil ik leven, wil ik sterven? (293)
- Gerrit Kouwenaar: Gewoon (321), Bezoek (321-322).
- Remco Campert [eerste regel:] Zelfs morgen leef ik nog (347), Droom (348).
Jrg. 115, 1952, nr. 11, november
- G. Achterberg: Vervaldag (365), Souvenir (366), Nachtpauwoog (367), Conjugatie (368), Akoestiek [Acoustiek] (369).
Jrg. 115, 1952, nr. 12, december
- Robert Franquinet: Gesprek in de nacht met een vrouw, 1 t/m 5. (429-432)
- Jan de Jong: De herfst (443), De maan beslaat (443), Mijn dichter is verhuisd (444).
- Pierre H. Dubois: Een litteraire mythe: De Amsterdamse school. (459-468) [Over het dichtwerk van Gerard den Brabander, Jacques van Hattum en Eduard Hoornik. Met weergave van de gedichten ‘Tegenrevolutie’ van Van Hattum, en ‘De Spiegel’ van Hoornik.]
Jrg. 116, 1953, nr. 1, januari
- Hendrik de Vries: Balladen uit Atlantis, I t/m 6. (1-7)
Jrg. 116, 1953, nr. 2, februari
- Afina Horsting-Boerma: Egidius en de zonde: I. Het besluit – II. Tocht van Egidius naar de Carceri – III. Gebed van Egidius in de Carceri – IV. De beslagen spiegel der ziel – V. Het grote plan – VI. De schoongewassen spiegel der ziel. (77-84)
Jrg. 116, 1953, nr. 3, maart
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 116, 1953, nr. 4/5, april-mei – In memoriam-nummer Martinus Nijhoff
- A. Roland Holst: Martinus Nijhoff. (217) [Gedicht]
- Ed. Hoornik: De vogels. (218) [Gedicht]
- Bert Voeten: Uitvaart van Martinus Nijhoff. (219-220) [Gedicht]
- Anton van Duinkerken: Binnenleiding tot Nijhoff's lyriek. (221-226)
- Cola Debrot: Ontmoetingen met M. Nijhoff. (227-238)
- Anthonie Donker: Awater, stromend en spiegelend. (239-245)
- Gerard Knuvelder: Op zoek naar Nijhoff. (251-269) [Over thema’s, motieven en karakteristieken in/van het werk van Nijhoff.]
- G. Sötemann: Nijhoff, de werkelijkheid en het menselijk tekort(277-288) [Over drie confrontatiewijzen van Nijhoff met het leven: de ‘veristische’, de ‘essentialistische’ en ook de metafysische.]
- Emmy van Lokhorst: De taal, zijn instrument. (308-312)
- Ad den Besten: Nijhoff en de na-oorlogse poëzie. (331-333)
- G.H. ’s Gravesande: Martinus Nijhoff: Leven en werk – Bibliografie. (334-338)
Jrg. 116, 1953, nr. 6, juni
- Remco Campert: Huis in Parijs (339), Treinreis (340).
- Robert Franquinet: Stad. (341)
- Lou Vleugelhof: Winterse boer (342), Jeugdontmoeting (343), Het eeuwige tekort (344).
- Bertus Aafjes: Zomervakantie (380-381), Achterlijk kind (382).
Jrg. 116, 1953, nr. 7, juli
- Hans Warren: Tekening (1), Thuiskeer in Zeeland (2).
- Pieter G. Buckinx, bespreking van Paul van Ostaijen: Het verzameld werk. (66-67) [Met weergave van Van Ostaijens gedichten [eerste regel:] ‘Zo ook gaat de geliefde’, ‘Berceuse Nr. 2’, ‘Marc groet ’s morgens de dingen’ en ‘Melopee’.]
Jrg. 116, 1953, nr. 8/9, augustus-september
[Engeland-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 116, 1953, nr. 10, oktober
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 116, 1953, nr. 11, november
- Leo Herberghs: Park. (330)
Jrg. 116, 1953, nr. 12, december
[Geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 117, 1954, nr. 1, januari
- Herman van den Bergh: Neen, dichters sterven niet. (2-7) [Inleiding tot Van den Berghs Verzameld werk.]
- Gerrit Achterberg: Brood en stenen (8), Buitengoed (9), Mania religiosa (10).
- Guillaume van der Graft: Ongewoon kerstlied (19), Advent (20), Saksische begrafenis (21).
- Ad den Besten: november (50), Sterven (51), Herfst (52).
- Hendrik de Vries: Magie en analyse. (Nieuwe bundels van Achterberg). (74-81) [Met weergave van Achterbergs gedichten ‘Conjugatie’, ‘Autisme’, ‘Apostrophen’ en ‘Galeries modernes’.]
- Emmy van Lokhorst, bespreking van G. Stuiveling: Triptiek, litteraire essays. (88-89) [Met een deel over poëzie.]
Jrg. 117, 1954, nr. 2, februari
- Gerard den Brabander: Liggend naakt (91), Zo tussen middenrif en brein (92).
- Pierre Kemp: Onproductieve (107), Nieuw sterrenbeeld (108), Gekke schrijver (108), Muggenharp (109), Zonnevonken (109).
- Daan van der Vat: Awater in het Engels. (110-124) [Geschiedenis van de vertaling door Van der Vat, met weergave van de correspondentie ter zake met Nijhoff.]
- Harriet Laurey: Tussenspel (125), Oorspronkelijk (126), De schildpad (127)
- Jac. van Hattum: Nu, als een man (146), Duiven en snippers-op-wind (146-147), [eerste regel:] Nu ik moet zijn, wou ik wel zijn als wieren (148), [eerste regel:] Of zo te zijn: een ruige kop met haren (149).
Jrg. 117, 1954, nr. 3, maart
- Alfred Kossmann: De voet (159), Twee reisnotities, 1 en 2 (160).
- Michel van der Plas: Water (176), Portret (176).
- Arthur Lehning: Brieven van Slauerhoff. (177-195). [Met weergave van Slauerhoffs gedicht [eerste regel:] ‘In de wijdste wereldse weelden heb ik gezworven’.]
- J. Slauerhoff: Exodus. (196-197)
- Guillaume van der Graft: Receptief (207), IJsselkade (208).
- Uys Krige: Kreet. (218-219) [Afrikaans]
Jrg. 117, 1954, nr. 4, april – Nationale Snipperdag [= gemeenschappelijke aflevering van de Nederlandse letterkundige en algemeen culturele tijdschriften, uitgegeven in plaats van de afzonderlijke aprilnummers 1954, ter gelegenheid van de tiende Bevrijdingsdag.]
- Martinus Nijhoff: Tot de gevallenen. (1)
- C.J. Kelk: Die dag in mei. (4)
- Leo Vroman: Vrede. (5-6)
- L.P.J. Braat: Het lied. (15)
- Pierre H. Dubois: De vrijheid. (16-17)
- Gerard den Brabander: We leven vrij. (20)
- Gerrit Kouwenaar: Denken. (21-22)
- Jan Vermeulen: Bevrijdingsfeest 1947. (26)
- Theun de Vries: De vijfde mei. (27-28)
- Yge Foppema: Nabetrachting. (37)
- C. Vermeer: Sint Elmsvuur der bevrijding. (40-41)
- Muus Jacobse: 5 mei 1954. (48)
- Robert Franquinet: Het bevrijdingsloze. (49)
- Christiaan Terpstra: Snipperdag. (57)
- Michael Deak: Ballade van de vijfde mei. (58)
- J.B. Charles, fragmenten uit 'Het eiland Onrust'. Een onvoltooid gedicht uit 1944. (61-62)
- Ido Keekstra: Bevrijdingsdag. (62)
- Rie Cramer: Vrijheid: 1942 – 1954. (72)
- Max Schuchart: Rekenschap. (73-74)
- K.H.R. de Josselin de Jong: 5 mei: Zij. (82-83)
- Guillaume van der Graft: De vrijheid smaakt naar pijn. (84-85)
- Jac. van Hattum: Herinnering. (94)
- Nes Tergast: Het feest van onze dood. (95-96)
- Mies Boubuys: Argeloos. (100)
- G.H. 's-Gravesande: De ballade van de vijfde mei. (103-104)
- Jan H. de Groot: Diagnose. (104)
- J.W. Schulte Nordholt: In memoriam E.v.d.B. (106)
- Victor E. van Vriesland: De bevrijding van Dalfsen. (107-109)
- Willem Brandt: In memoriam. (109)
- Clara Eggink: Quatrijn voor de vijfde mei. (112)
- Bert Voeten: De trein. (113-114)
- Gabriël Smit: Vuur en as. (117)
- Hans Warren: Het woord. (120-121)
- J. van Wageningen: Jodenballade 1954. (125-127)
- Nico Wijnen: Uw stemmen naderen. (130)
- Ed. Hoornik: Gesprek in de nacht. (139-140)
- M. Mok: Twee millioen kinderen. (141)
- Jan G. Elburg: Een groen groen land zagen wij. (149-150)
Jrg. 117, 1954, nr. 5, mei
- Ed. Hoornik: Aan de doden. (233)
- W.J. van der Molen: Angst (237) [Voorpublicatie uit de bundel ‘De onderkant van het licht’], Overstroming (238-239), De doden (240), Gedachte op Zondag (241), Paarden (241).
- Willem Brandt: Ochtend in Indonesië (253), Twee vaderlanden (254), Indischman (255), Berg-kampong (256), Terugkomst (257).
- P. Minderaa: Pieter Nicolaas van Eyck † 1887-1954. (258-262) [In memoriam, proza.]
Jrg. 117, 1954, nr. 6, juni
- Jan Wit: Dit is de tijd (307), The bird (308), Dudajim (309), Quid detinet (310), Triosonate (311).
- Hans Warren: fragment uit: Leeuw Lente (321-322), Zomeravond (323), februari (324-325), Reiger (326), [eerste regel:] Iedere nacht onder het firmament verstijf ik (326).
- Pierre Kemp: Stralend nu (338), Onmacht (338), Arm geheugen (339), Sinfonietta domestica (339).
- W.J. van der Molen: Opstanding. (344-345)
- Hendrik de Vries: Vertaler op dwaalwegen. (368-374) [Hekeling van poëzievertalingen uit het Spaans door J.W.F. Werumeus Buning in diens bundel ‘Rozen distels en anjelieren’, inclusief De Vries' hekeldicht [eerste regel:] García Lorca, duister’.]
Jrg. 117, 1954, nr. 7, juli
- Bert Voeten: Altijd (1), Een zomerdag (2-3), Marine (4).
- Jac. van Hattum: Homo homini lupus (12), Roep (12), 1953 (13).
- Gerrit Achterberg: Wandeling met tante. (52)
Jrg. 117, 1954, nr. 8, augustus
- Harriet Laurey: Cirque d’amour: Trapeze – Tijger – Lama's – Mijn lieve Augustijn – Poney-paardje – Tableau de la troupe. (75-79)
- Gabriël Smit: In memoriam P.N. van Eijck. (99) [Gedicht]
- Willem Brandt: Het graf aan de weg (122), Holland (123), Spleen (124), Tropisch moeras (125), Indo (126), Droge moesson (127), Begrafenis in de tropen (128).
- Hubert van Herreweghen: Briefkaarten uit Portugal: Jeronimos - Belem (133) – Lissabon, I en II (134) – Amalia Rodriguez, I en II (135).
- Hendrik de Vries: Prins der Twintigers, Prins van Avontuur. (136-144) [Bespreking van Herman van den Bergh: Verzamelde gedichten, met weergave van (fragmenten van) gedichten van Van den Bergh.]
- Hendrik de Vries, bespreking van Ad den Besten: Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de na-oorlogse dichtergeneratie. (146-148)
Jrg. 117, 1954, nr. 9, september
- Hendrik de Vries: Gitaarliederen, I t/m XIII. (151-155)
- Maarten Mourik: Stormvloed (175), Doolhof (175), [eerste regel:] O, nog eenmaal mijn wang aan de jouwe te leggen (176), Les préludes (176).
- W.J. van der Molen: De bomen (197), Schemering (197).
- Clara Eggink: Marsman en de biografen. (217-222) [Bespreking van Arthur Lehning: H. Marsman, de vriend van mijn jeugd.]
- Hendrik de Vries, bespreking van Jac. van Hattum: Verzamelde gedichten. (227-228)
Jrg. 117, 1954, nr. 10, oktober
- Pierre Kemp: Verdorde populier (233), Het kind met de metallofoon (233), Waarom zo? (234), Gordijn van apen (234), Toerisme (235), Familie-haren (235).
- Ad den Besten: Watermusic for you, I en II (248-249), Ichthus (249), Winterkoning (250), Liggende onder mijn boom (250).
- Willem Brandt: Binnenlanden (264), De waterscheiding, in Atjeh (265), Malakka (266), Sumatraanse nachten (267).
- J. Slauerhoff: Dagboek. (268-283) [Hierin opgenomen de volgende gedichten (eerste regel:) Een ogenblik verzoent met lang leeg zwerven (270-271), Twee eilanden in een lege zee (272), Alle senhores zijn minister (273-274).]
- Johan W. Schotman: Het eiland. (303)
- Hendrik de Vries: Eenheid in Veelheid. (304-309) [Bespreking van Martinus Nijhoff: Verzameld werk I. Gedichten.]
Jrg. 117, 1954, nr. 11, november
- Jan van Nijlen, kwatrijnen: De laatste jaren – De oude tuin – Voorjaar – Timacacori – In droom – Licht en donker – Inzicht – november – Kunstenaar en kind – Maart te Calevoet – De oude man en de dood – ’s Mensen begin en einde. (317-319)
- C. Bittremieux: Een visionnaire Van Nijlen. (320-323) [Over de laatste twee afdelingen van Van Nijlens Verzamelde gedichten. Met weergave van (fragmenten van) gedichten van Van Nijlen.]
- Adriaan Morriën: Dode zintuigen (324), De oude dichters (325), De wind (326), Herfst (326).
- Jac. van Hattum: Angst (340), Bedrog (340), Moeder (341).
- Liane Bruylants: Parabel. (358)
Jrg. 117, 1954, nr. 12, december
- Gerrit Achterberg: november (391-392).
- Pierre Kemp: Eeuwige cirkel? (400), Minachting (400), Vrouwentonen (401), Nog er boven (401), Vermaning (402), Zomerdag (402), Dit grote (402), Moderne doden (403), Aan mijn na te laten schoenen (403).
- Jan Wit: Woord en water. Naar aanleiding van de poëzie van Guillaume van der Graft. (404-410) [Met weergave van het gedicht ‘Vogels en vissen’ van Van der Graft.]
- Guillaume van der Graft [eerste regels:] Zonder de taal kan ik niet leven (411), De avond wordt langs de Amstel (412), Zelden gelukt het te schrijven (413).
- Harriet Laurey: De heenweg terug (424), Hoor-spel (425), [eerste regel:] Soms heeft je mond een dunne droefheid aan (426).
- Johan W. Schotman: Het eiland (303), De fluit (437-438).
- Hendrik de Vries: Het oeuvre van Willem Brandt. (464-470) [Met weergave van Brandts gedichten ‘Air transit’, ‘Oerbos’ en ‘Terugkeer’.]
Jrg. 118, 1955, nr. 1, januari
- Adriaan Morriën: De slaven van nu (46), Fabrieksjongen (47), Dorp in de bergen (48), Avondtoilet (49).
- Hendrik de Vries: Gitaarfantasieën, I t/m VII. (63-67)
- Hendrik de Vries: ‘Passieve’ en ‘actieve’ creatie. (68-72) [Bespreking van H.S. Visscher: Dromen in de moderne Nederlandse poëzie.]
Jrg. 118, 1955, nr. 2, februari
- Gabriël Smit: Omschrijvingen van de liefste, I t/m VI. (85-88)
- J. Valentin [= J. van Leent): Winter (146), Gespannen landschap (147), Het onweer (148).
Jrg. 118, 1955, nr. 3, maart
- Cola Debrot: In memoriam M. Nijhoff. (169)
- Adriaan Morriën: Vogels (192), Een dochter (192), Donkere ogen (193), Een oude vrouw (193).
- Jac. van Hattum: Het water (212), Angstdroom (213).
- M. Mok: Wachten (233), Wintermorgen (233), [eerste regel:] Meer dan voorheen versta (234), Verweer (234). [Uit ‘Stormen en stilten’.]
Jrg. 118, 1955, nr. 4, april
- Michel van der Plas: De overspelige vrouw. (245-246)
- Pierre Kemp: Woord, kleur en inspiratie. (247-261) [Over de kleuren in zijn poëzie. Met weergave van zijn gedichten ‘Gramophone db 4930’, ‘Rood I’, ‘Rood II’, ‘Sigaretten, mijnheer?’, ‘Bleu de France exit’ en ‘Zwart-blauwe punt-poort in het heelal’.]
- Hendrik de Vries: De dichter D.J. Opperman. (298-305) [Met weergave van Oppermans gedicht ‘Naskrif’ en van fragmenten uit diens gedichten (Afrikaans).]
Jrg. 118, 1955, nr. 5, mei
- Bert Voeten: Tien jaar later. (313-314)
- Evert Werkman: Bevrijdingsdag 1955. (322-323)
- Guillaume van der Graft: Vlagvertoon. (338-339)
- Jac. van Hattum: Ballade van de angst (353-354).
- R.P. Meyer: Slauerhoffs Chinese bewerkingen en hun Engelse voorbeelden. (355-363) [Met name over Slauerhoffs gedichten in ‘Yoeng Poe Tsjoeng’.]
- Hendrik de Vries, bespreking van Jo Landheer: Verzamelde gedichten. (368-369)
Jrg. 118, 1955, nr. 6, juni
- Guillaume van der Graft: mei (373).
- Gerrit Achterberg: Longitude. (374)
- Robert Franquinet: Zandschrift in de nacht, I en II (386), Composities voor landschappen, I t/m III (388).
- Karel Meeuwesse: Van voorstraat tot herenstraat. Over ‘Het uur U’. (389-405) [Met brief van M. Nijhoff over de betekenis van de uitdrukking ‘Het uur U’.]
- A. Marja: Het oerwoud. (406)
- Adriaan Morriën: Reisbevel (421), Begrafenis (421).
- Hendrik de Vries: Analyse van het analytische genre. (422-427) [Beschouwing naar aanleiding van M. Vasalis: ‘Vergezichten en Gezichten’. Met weergave van Vasalis’ gedichten ‘Confetti’, ‘Omgekeerd paradijsje’ en ‘Steen’.]
- Bert Voeten, bespreking van Gerrit Achterberg: Cryptogamen III, en van Gerrit Achterberg: Voorbij de laatste stad. (435-436)
Jrg. 118, 1955, nr. 7, juli
- A. Marja: Ballade der andere wezens. (1-4)
- Elsa Frank: Vereenvoudiging (16), Buiten (17), De lichten van de stad (18), Maart (18), [eerste regel:] Beroofd, ik ben beroofd als van lichaamsdeel (19).
- Willem Brandt: De paja (33), Onrust (34).
- H.P. van den Aardweg: Parijs in regen (52), Metalen beelden (53), Veulentje (53).
- J.C. Brandt Corstius, bespreking van Frederik van Eeden: Het lied van schijn en wezen. Uitgegeven, ingeleid en toegelicht door Dr H.W. van Tricht. (58)
Jrg. 118, 1955, nr. 8/9, augustus-september
[Toneelnummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 118, 1955, nr. 10, oktober
- A. Roland Holst, kwatrijn [eerste regel:] Dit leven te overleven. (211)
- Adriaan Morriën: De boom (222), Ontmoeting (223), Wandelwijsheid (223), Voorgeschiedenis (224), Tegenspraak (224), Oude wilg (225), De elementen (225), Insectenplaag (226), Voorbijgangster (226).
- Michel van der Plas: De broer. (234-237)
- Willem Brandt: Experimenteel (251), Borneo (252).
- Hendrik de Vries, bespreking van Louis de Bourbon: Halverwege, en van Chris de Graaf: Klagend loflied. (263-268) [Met weergave van het gedicht [eerste regel:] ‘Nog kan men dromen in de tuin van een kasteel’ van De Bourbon, en van Chris de Graaf het gedicht ‘Aan een vriend’, de kwatrijnen ‘Wat toeft gij hier alleen in duisternis’ en ‘Met bliksemschichten dringt uw eeuwigheid’, en het sonnet [eerste regel:] ‘Grootmeester Dood, artist en machtig virtuoos’.]
- Anton van Duinkerken: Lucebert, een luie kwast? (269) [Hekeling van de gelijkluidende uitspraak door Eerste Kamerlid F.C. Gerretson (= Geerten Gossaert).]
Jrg. 118, 1955, nr. 11, november
- Jo Landheer: Een vleug van voorjaar (279), Maannacht (280).
- M. Mok: Doodsstrijd (292), Liefde (293). [Uit ‘Stormen en stilten’.]
- Bert Voeten: Achter mij (315), Zomermiddag aan de Amstel (316), Illuminatie (317), augustus (318), IJmuiden (318).
- J.W. Schulte Nordholt: Vrede des doods (329), Verwachting (329), Italië (330).
- Guillaume van der Graft: Nijhoff en de spreektaal. (331-332)
- Michel van der Plas: De bruidegom van Kana (333-335). [Voorpublicatie uit ‘Een hemel op aarde’.]
Jrg. 118, 1955, nr. 12, december
- Leo Vroman: Uit slaapwandelen. (345-347)
- Pierre Kemp: Die middag en die sieraden (357), Ssssst (357), Blauwe stad (358), Reclame (358), Nazomerstemming (359), Zwerfster (359).
- Gerard den Brabander [eerste regel:] En een kind zag ik, van haar en mij (377), [eerste regel:] Niets nieuws onder de zon (378), Zomernachtdroom (378), [eerste regel:] Nu er geen schoot meer is waarnaar ik werf (379), Ik, hond (379). [Voorpublicatie uit ‘Niets Nieuws’.]
- Jac. van Hattum: Afscheid (391), [eerste regel:] Vannacht verschenen mij m'n lieve doden (391), Lied (392), Kathleen Ferrier (392).
- Adriaan Morriën: De geur van koffie (397), Voorjaar (398).
- Bert Voeten, bespreking van J.B. Charles: Gedichten. (421)
Jrg. 119, 1956, nr. 1, januari
- Herman van den Bergh: Castalia (1-2), Moira (3), Woorden in oktober (4), Mare d'Africa (5).
- Guillaume van der Graft: Andrea (21), Eucharistie (22), Wij spreken (22), 16 jaar (23), Vrouw (23), De pasgestorvene (23).
- Bert Voeten: Er gebeuren geen wonderen (37), Huwelijk (38).
- H.W.J.M. Keuls: Het woud (42-43), Voor een jonge moeder (43), Bekentenis (44-45).
- S. Vestdijk: Geen gouden griffels. (46-52) [Bespreking van Paul Rodenko: Nieuwe griffels schone leien.]
Jrg. 119, 1956, nr. 2, februari
- Leo Vroman: De ruimte in. (99-100)
- Geerten Gossaert: De eenheid der Nederlandse poëzie. (101-105) [Proza, verdediging van de ‘Poëzie’ tegen de ‘dichters der jongste generatie’.]
- Pierre Kemp: Dat bedje (106), Vlinder-passant (106), Stadsrand (107), Mouwen (107).
- Willem Brandt [= Wm. S.B. Klooster]: Haven Belawan (118), Ontmoeting in Indonesië (118-119), Tropenwee (119).
- R. Nieuwenhuys: zonder hoofdletters: richard minne. (140-143) [Bespreking van Richard Minne: In den zoeten inval en andere gedichten.]
Jrg. 119, 1956, nr. 3, maart
- Herman van den Bergh: De neger (153-155), Het is niet waar (156), Lucanisch lamento (157).
- A. Roland Holst: Voor Ida G.M. Gerhardt (168), Vergeefs, 1 en 2. Voor. J.C. Bloem (169).
- Hanny Michaelis [eerste regels:] Over de bloedrode loper (183), Luisterend naar de muziek (183), Nu het jaar zich vernauwt (184), Telkens wanneer je mij (184).
- Cees Nooteboom: Opdracht aan een regen (200), Het roepen van de overkant (201), Des ondanks hoopvol (202), Plaatsbepaling (202).
Jrg. 119, 1956, nr. 4, april
- Bert Voeten: Mijn broer, 1 en 2. (239-241)
- M. Mok: De omgebrachten (249), Vlammenwolk (249).
- Herman van den Bergh: Even, een zonnestraal (266), Finale (267).
- L.Th. Lehmann: Paestum (279), Elea (280-281), Wessex (282).
- Emmy van Lokhorst, bespreking van René Goris en J. Greshoff: Marnix Gijsen [biografie]. (293)
Jrg. 119, 1956, nr. 5, mei
- Guillaume van der Graft: 5 mei (297), De deur lente (297), Onder de regenboog (298), Lezen (298), Genezing (299), De terugkeer (300), Vrouwenarmen (300).
- Adriaan Morriën: Landschap (309), Glimlach (309), Geboorte (310), Rouwbeklag (311), Duivenliefde (312), Mist in de stad (312).
- Nel Noordzij [eerste regels:] Een spiegel heeft mij kuis verzilverd (329), Mijn zee heeft te grote ogen (329), Zo vrolijk zijn (330), Een grijs veld als uitzicht (330-331).
- Geerten Gossaert: De vrijheid van de dichter. (332-337) [Proza, rede.]
- Ad den Besten: Tegen mijzelf (338), Postzegels zamelen (339), [eerste regel:] Eenmaal te worden verstaan, I en II (340), [eerste regel:] Riep ik het water om mij heen (341).
- S. Vestdijk: Persoonlijkheden zonder persoonlijkheid. (342-349) [Bespreking van de Vijftigers, en van de bundels ‘De taal der dieren’, ‘Schilderkunst’, ‘Muziek voor kijkdieren’, en ‘Het explosieve uur’ van Hans Andreus. [Met weergave van Andreus' gedicht ‘ ’s Nachts’.]
Jrg. 119, 1956, nr. 6, juni
- W.J. van der Molen, vier sonnetten uit ‘Een zwaard van zand’ [eerste regels:] Overwinterend in een bed van bladen (414), Als ongedierte in de schors (415), Ik lig ver voorwerelds te dromen (416), Wij staan plotseling stil en snuiven (417).
- Cola Debrot: Afscheid (428), Het verlaten dal (429), Psyche (430), Verzoeking (431).
- Herman van den Bergh: Terras der vreemde goden. (432-434)
- Bert Voeten: Leven (441), Poëtiek (441).
- Willem Brandt: Spoorzoekend naar een woord (442), Wie weet (443), Stroomversnelling (443), Het bivak (444).
Jrg. 119, 1956, nr. 7, juli
- Leo Vroman: Een uitzicht in de nacht. (1-4)
- J. Greshoff: De vogelschrik (17), De tweede kans (18-19).
- Jo Landheer [eerste regel:] Al-overheersend wordt nu het verlangen (38), Kringloop (39).
- H.W.J.M. Keuls, drie rondelen [eerste regels:] Zij wankelt door het leven heen (45), Wij stromen vol, wij stromen leeg (46), Diep in mij zit uw beeld te loeren (47).
- Lies Wolters: Unio mystica (52), Het bodemloze heimwee (53), Uit de diepten (53).
- H.P. van den Aardweg: vier kwatrijnen [eerste regels:] Jij jong, ik oud - elk aan een ander einde van de tijd – God, als ik sterf, laat het niet in een oogwenk gaan – God, als Gij zijt, indien er zonde is bedreven – Boven het vuur van de geheimste lichaamslusten. (54)
- S. Vestdijk: Retorisch, niet genoeg retorisch. Over het dichtwerk van Hendrik de Vries bij diens zestigste verjaardag. (55-62)
Jrg. 119, 1956, nr. 8/9, augustus-september
Themanummer ‘Zuid- en Midden-Amerika en onze Overzeese Rijksdelen’.
- Cola Debrot: Infanta. (255-256)
- Henk Dennert: Wanhoop. (264)
Jrg. 119, 1956, nr. 10, oktober
- Herman van den Bergh: Een woord (265), De holbewoner (266-267), Skepsis (267), Voor een wereld (268-269). [Voorpublicatie uit ‘Het litteken van Odysseus’.]
- Guillaume van der Graft: De zwaartekracht (277), Het vogeltje (278), Overdaad (278), Het versje (279), Nog geen voorjaar (279).
- Cola Debrot: Liaison triste. (319)
Jrg. 119, 1956, nr. 11, november
- Pierre Kemp: Feestgids (343), Besef (343), Verveelvoudiging (344), Shock (344), Die man (344), Entomologie (345), Oud-zilver en oud-goud (345), Hoed (346), Normaal droomverkeer (346).
- Cees Nooteboom: negen fragmenten van een lang gedicht [eerste regels:] een bloem – ik had stiller moeten zijn – verdriet – dit is de haven waar we zullen slapen – als het nog kon zou ik zeggen – nevel is op het landschap – want nu, zo is het nu – alles is samengegroeid – zo is opnieuw. (357-365)
- M. Mok: Voorbijgang (380), Het laatste ogenblik (380), Bergen aan Zee (381), De winter (381).
- Ad den Besten: Mistig. (386-387)
- S. Vestdijk: Het vastgevroren ringetje. Bij de 70e verjaardag van Pierre Kemp. (398-406) [Met weergave van Kemps gedichten ‘Ringetje’, ‘Rozenregen’, ‘Allerschoenen’ en ‘Gedulde bode’.]
- J.J.A. Mooij, bespreking van Paul Rodenko: Tussen de regels. (409-412)
Jrg. 119, 1956, nr. 12, december
- Gerrit Achterberg: Kroondomein (419), Streekbelang (420), Zwevende claim (421), Tabor (422). [Voorpublicatie uit ‘Spel van de wilde jacht’.]
- Leo Vroman: Na de herfst. (431-432)
- Cola Debrot: Bij de begrafenis van Minister Kernkamp (439-440).
- Herman van den Bergh: De wijzen (456).
Jrg. 120, 1957, nr. 1, januari
- Herman van den Bergh: Tijd (1), [eerste regel:] Een smaak van as is in de zomerlucht (4-5).
- Gerrit Achterberg: Watersnood (8), Dwingelo (9), Aanstalte (10), Potentieel (11), Cross-country (12), Hecate (13). [Voorpublicatie uit ‘Spel van de wilde jacht’.]
- Th. Govaart: Naar -273,14° C. Over de werken van Leo Vroman. (14-29)
- H.W.J.M. Keuls, zes sonnetten [eerste regels:] Zijn wij te diep van God en dood bevangen? (30), Gij hebt mij uitgekozen tot een licht (31), De nachten zullen uit zichzelf verdwijnen (32), De levenslust verdwijnt aan de loketten (33), Ik weet: de tempels zijn ineengestort (34), Zij danst langs randen der oneindigheid (35).
- Garmt Stuiveling: Jacques Perk: van inspiratie tot publicatie. (36-52) [Met weergave van Perks gedicht ‘De ronde ruimte blauwt in zonnegloed’.]
- S. Vestdijk: De sluiswachter van het getij. (55-62) [Bespreking van Herman van den Bergh: Het litteken van Odysseus.]
Jrg. 120, 1957, nr. 2, februari
- Maurice Gilliams: Bronnen der slaaploosheid. (71)
- Hugo Claus, gedicht naar aanleiding van de schilderijen van Roger Raveel, [eerste regel:] De bezwering neemt een mantel aan. (88-89)
- Marcel Coole, drie Congo-gedichten: Ruwenzori (104), Nyiragongo-vulkaan (105), Hoyogrotten (106).
- Hubert van Herreweghen: Avond aan zee, I t/m V. (116-117)
- Paul Snoek: De schone slaapster (121), Een speelkamer (122).
- S. Vestdijk: Poëzie van de uitdaging. (123-130) [Bespreking van de ‘Verzamelde gedichten’ van Karel Jonckheere. Met weergave van Jonckheeres gedichten ‘Les alyscamps’ en ‘Misverstand’.]
Jrg. 120, 1957, nr. 3, maart
- Elisabeth Eybers: Job (141), Tuiskoms (142), Terugblik (143), Verjaardag (144). [Afrikaans]
- Leo Vroman: Voor Jan Greshoff, en voor een meisje zonder hoofd. (174-176)
- J. Greshoff: De laatsten (195), Metamorfose (196).
- Gerrit Achterberg: Trivia (209), Nebo (210), Rochade (211), Microcopie (212), Rollend materieel (213), Ultra montes (214).
Jrg. 120, 1957, nr. 4, april
- Herman van den Bergh: De akrobaat (234), Malseme (Euvel zaad) (235-236).
- A. Marja: Balans (264-265), Bergschap (266), Vulkanaal (266).
- S. Vestdijk: Het bandeloos lied. (267-275) [Bespreking van A. Marja: Man van dag en nacht.]
Jrg. 120, 1957, nr. 5, mei
- Gerard den Brabander: Voorjaar. (289)
- M. Mok: Alpes maritimes (304), Morgen (304), Bergwandeling (305), Berglandschap (305), Bemin de mens (306), Jonge vrouw (306), Middellandse Zee (307), Hete dag (307).
- Hans Warren: Brief (331-332), Tweede brief (333), Weerzien (334).
- Pierre Kemp: Bloementaal (338), Neus-nuancen (338), Totaal (338), Klank maken (339), Lekker bang zijn (339), Jonge moeder (339), Genezing (340), Arm lied (340), Sterrenspel (340).
- S. Vestdijk: Klacht zonder aanklacht. Bij de 70e verjaardag van J.C. Bloem. (341-348) [Met weergave van Bloems gedicht ‘Zonsondergang’.]
Jrg. 120, 1957, nr. 6, juni
- Leo Vroman: Het opperkruid. (359-362)
- Herman van den Bergh: Naar het begin (390), De vazal (391-392), De knaap (393-394).
- Willem Brandt: Moesson (409), Waaierduiven (410), Het verborgene (411), Reisverhaal (412).
Jrg. 120, 1957, nr. 7, juli
- H.W.J.M. Keuls, zeven kwatrijnen: Al menigmaal was ik van tegenzin gestorven – Ik wilde alles wat ik heb gedaan vergeten – Gij hebt u aan mijn lippen toevertrouwd – Eens kondt ge strijden op leven en dood – O verre macht die heimlijk mij doordringt – Gij die mijn luister waart in 't vreemde leven – Ik ben niet meer bekommerd om mijn lot (1).
- Ary Delen: Schooljaren met Willem Elsschot. (2-13) [Herinneringen aan zijn klasgenoot en aan beider leraar Pol de Mont. Met weergave van Elsschots jeugdgedicht (1898) ‘In de retenue’.]
- J. Greshoff: Voorbij het weten (14), Ondanks alles (15).
- Gerrit-Hugo Pronk, drie gedichten uit Kiruna [eerste regels:] I. als je nu komt – II. als de bergen vloeken – III. met een bange voet. (33-35)
- Guillaume van der Graft: Torens (48), Vormen (48), Lente (49).
- Jo Landheer: Herleving. (54)
- S. Vestdijk: Triomf der kunstmatigheid. (55-62) [Bespreking van Ida Gerhardt: Het levend monogram. Met weergave van Gerhardts gedichten ‘Thracisch II’ en ‘De fluit’.]
Jrg. 120, 1957, nr. 8/9, augustus-september
[Vertalingen-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 120, 1957, nr. 10, oktober
- Leo Vroman: Verandering. (221-224)
- Cees Nooteboom, vijf koude gedichten [eerste regels:] telkens en toch weer proberen – maar de kou is zo onbewogen – want elke troost – en gegeten niet worden – daarom, ik geloof (234-238).
- M. Mok: Eerste scheppingsdag (251), [eerste regel:] Geen ander licht meer dan (252), Mensen voorbij (252), Lezend voor het raam (253), Beelden (253), Langs de hoofdweg van het licht (254), Een bergboer (254).
Jrg. 120, 1957, nr. 11, november
- Gerard den Brabander: Schemering (267), Nacht (267), Herfstmiddag aan de Prinsengracht (268), Oktobertuin (269), Zwaan (269), Zaag en beitel (270), Kasteleinsdochter (271), Schepping (271).
- Pierre Kemp: Onzin! (293), Bewijs (293), Duivenbericht (294), Onderkant (294), Middernachtscarillon (295), Oorsprong (295), Zwart en rose (296), Blijven bagatellen (296), Zacht-zicht gedicht (296).
- Jac. van Hattem: Soldaat (309), Terug (310).
- Gerrit-Hugo Pronk: Herfst (318).
- S. Vestdijk: Humor van een hermetist. (319-325) [Bespreking van Gerrit Achterberg: Spel van de wilde jacht. Met weergave van Achterbergs gedichten ‘Onland’ en ‘Horeb’.]
Jrg. 120, 1957, nr. 12, december
- Guillaume van der Graft, vier gedichten uit ‘Het oude land’. Geschreven in herinnering aan Hardenberg (Ov.) [eerste regels:] Ophaalbruggetjes, magere hondjes – Midden in het land – De wolken, de luchtkastelen – Groen is het land Nod en de groene fonteinen (374-376).
- J. Greshoff: Mesopotamië. (402-403)
Jrg. 121, 1958, nr. 1, januari
- Elisabeth Eybers: Adam (1), Slaaptijd (2), Sondagmiddag (3), Seun in die son (4), Kwatryn, [eerste regel:] Aeneas laai sy vader op sy rug (4). [Afrikaans]
- Herman van den Bergh: Embarquement pour Cythère (34), Hier is de stille jongen (35), Een jonge Griek zong (36), Denken aan geluk (37).
- Cees Nooteboom: drie schaamteloze gedichten [eerste regels:] kom nu, waarom zo gerekt het leven verdragen – zo heeft eenieder zijn eigen kleine paasgedachte – arme eliza tussen duizend schotsen (56-59), Archaisch, een blaadtjen (59).
- A. Marja: De andere Carmiggelt. (67-70) [Over het dichtwerk van Simon Carmiggelt / Karel Bralleput. Met weergave van Carmiggelts (nimmer herdrukte?) ‘De moordenaar’ [eerste regel:] Men heeft hem in de morgen neergeschoten op het plein.]
Jrg. 121, 1958, nr. 2, februari
- Leo Vroman: Een zee van mensen (79), Mijn beroep (80-81).
- Elisabeth de Jong-Keesing: Deze drie [eerste regels:] I. Hoe komt het dat de hoop niet sterven kan? – II. De liefsten sterven maar de liefde niet. – III. Er is een harnas voor ons klaargelegd. (93-94), Dame (95), Tijdloos (95).
- Pierre Kemp: Vertegenwoordiger (116), Dichterschemering (116), Relaas van een trom (116), O-malaise (117), Twaalf gezichten (117), Leeg doosje (117).
- S. Vestdijk: Poëzie voor de ontploffing. (130-127) [Bespreking van Leo Vroman: Uit slaapwandelen. Met weergave van Vromans gedicht ‘Mens’.]
Jrg. 121, 1958, nr. 3, maart
- Gerard den Brabander [eerste regel:] Er is, en het is juist ontloken (149), Nacht (149), Moeders dood (150), Rana (150), [eerste regel:] Er ging, en 't was nog vroeg in 't dagen (151).
- Alfred Kossmann: Het herhaalde sterven van Willem Kloos. (152-164) [Over persoon, leven en werk van Kloos. Zie ook de reactie van H.P. van den Aardweg in nr. 4.]
- Jan Spierdijk: Stad (165), Praat van bomen (166-167), Ontluistering (167).
- D.A.M. Binnendijk, zes kwatrijnen [eerste regels:] Pas twintig jaar - en niet meer Vestalin – Terzij de horde, oog in oog met u – Nu dezer wereld ons slechts rest het puin – Ver zien en zien hebben mij steeds berouwd – Verlangen is des minaars daaglijks brood – Uit het verbitterd steekspel in 't gemoed (195).
- Bert Voeten: September te Knokke-Het Zoute, 1 en 2 (208), Aards (209).
Jrg. 121, 1958, nr. 4, april
- A. Roland Holst: Bij sterren en sneeuw (219), Recept (220), Rekenschap (220), Dweepziekte (221), Anticlimax (221), Elysium (222), Onverdiend begenadigd (222), Laatste weelde (222).
- Leo Vroman: Uit de hoogte? Nee. Hoog en laag? Breekbaarheid, de kracht van... ook niet geschikt. Zonder titel is nog het best. (223-226) [Gedicht (eerste regel:) ’Hoe lang is het lopen zweten’, met bespiegeling vooraf over de vraag waaraan het gedicht moet voldoen.]
- Gabriël Smit: Pogingen tot abstracte poëzie, 1 t/m 4. (227-230)
- E Krispyn: Herman van den Bergh, Marsman en het Noord-Nederlandse expressionisme. (231-248)
- Herman van den Bergh: Dit evenwicht (250-251), Lezen in de hand (252-253), De glazen (254).
- A. Marja: Even. (274)
- H.P. van den Aardweg: Kloos en Kossmann. (275-276) [Reactie op Alfred Kossmann: ‘Het herhaalde sterven van Willem Kloos’ in voorgaand nr. 3. Met naschrift van Kossmann.]
Jrg. 121, 1958, nr. 5/6, mei-juni. Roland Holst-nummer.
- A. Roland Holst: Roem. (289)
- Vijf-en-twintig brieven aan A. Roland Holst, 1908-1951. Ingeleid en toegelicht door W.Gs Hellinga in samenwerking met G.H. 's-Gravesande. Naast de vele brieven met persoonlijke herinneringen onder meer de volgende brieven waarin poëzie van Roland Holst aan de orde komt, en, bij wijze van brief, gedichten van andere dichters:
- Annie Salomons: Herinneringen uit de ouden tijd. A. Roland Holst vijftig jaar geleden. (351-355) [Met fragment van een gedicht van een jeugdige Roland Holst voor Salomons, Salomons’ antwoordgedicht, en met weergave van Roland Holsts gedicht ‘Een ongelovige’.]
- M. van Domselaer-Middelkoop: Komen zitten praten. (355-372) [Met weergave van tal van, aan haar en haar man gerichte, gelegenheids- en Sinterklaasgedichten van Roland Holst.]
- J. Greshoff: Leven in twee werelden. (377-385) [Met weergave van het sonnet [eerste regel:] ‘Mânya, gij die nu droef en eenzaam zijt’ van Roland Holst.]
- Paul Rodenko: De aanwezigheid van de dichter. (415-418)
- Intermezzo voor A. Roland Holst. Rekenschap voor een winter aan zee (1937). Ingeleid door W.Gs Hellinga. (427-431) [Hellinga over de ontstaansgeschiedenis van de bundel ‘Een winter aan zee’.]
- A. Roland Holst: Rekenschap voor een winter aan zee. (432-433)
- Gerrit Achterberg: Receptie. Drieluikje voor Jany. (434) [Gedicht]
- Hans Andreus: De goden hadden het laat gemaakt. Voor A. Roland Holst. (434-435) [Gedicht]
- F. Bordewijk: De zwoeger. Aan A. Roland Holst. (435-436) [Gedicht]
- A.F. Kamp: Dorpeling in Bergen. [Over Roland Holst als mededorpsbewoner, met weergave van twee gelegenheidsgedichten van Roland Holst voor het Kunstenaars Centrum Bergen.]
- Lucebert: Buiten het seizoen. Voor Jany. (453-454) [Gedicht]
Jrg. 121, 1958, nr. 7, juli
- Leo Vroman: Publiek. (9-10)
- Michel van der Plas: Dertig (19), De dag van morgen (20-21), Gisteren (21).
- Anton van Duinkerken: De gijzelaar Piet Geyl. (35-37) [Over de gedichten van medegegijzelde Geyl, onder eveneens beschreven oorlogsomstandigheden en in gevangenschap geschreven.]
Jrg. 121, 1958, nr. 8, augustus
- Gerard den Brabander: Anne Frank-film. (47)
- Karel Meeuwesse: De man in de straat. Over Het uur U. Deel 1. (48-69)
- Gerrit Kouwenaar: Dood van een boom (71), Altijd (72), Al die lucht (73), Het is (74), Verder-denken (75).
- Cees Nooteboom: Vondelpark, winters (93-94), Twee Ibizencer gedichten (95-96).
- Paul Snoek: Tabula rosa (97), Tabula rasa (98), Rosa rasa (99).
- Simon Vestdijk: Bescheiden dichterschap. (100-107) [Bespreking van Han G. Hoekstra: De zandloper. Verzamelde gedichten. Met weergave van Hoekstra’s gedichten ‘Koorddanser’ en ‘Polshoogsprong’.]
Jrg. 121, 1958, nr. 9, september
- Guillaume van der Graft: De dichters en de doden (117), Wij zijn als de doden, wij weten (118), Maar wat het nabijste is (118), Het blijft in de adem steken (119), Het licht en de duisternis (119), Het is niet te vergelijken (120), De dood kent geen overgang (120), Wij kunnen alleen maar kijken (121).
- Karel Meeuwesse: De straat als symbool. Over Het uur U. (Slot) (154-161)
- Cola Debrot: Liaison triste. (162-163)
- Anthonie Donker: Willem Kloos: spontane, gekweekte en anti-legende. (164-176)
- Herman van den Bergh: Zonder terugkeer (177-178), Mors nutrix (179), De rivier spreekt (180), Epitaaf voor een boom (180), Matisse (181),
- S. Vestdijk: Kunst en getuigenis. (182-189) [Bespreking van Herman van den Bergh: Kansen op een wrak. Met weergave van Van den Berghs gedichten ‘Op de gitaar’ en ‘Marce, evangelista meus’.]
Jrg. 121, 1958, nr. 10, oktober
- J. Greshoff: Het licht van de wereld (195), Geboorte leven dood, 1 t/m 3. (196-197), De loods (198), Invitation au voyage (199), Nachtwake (200), In de Oranje Vrijstaat (201), Insomnia (202).
- Michel van der Plas: Ieder dier (226), Leven (227), Psalm (228).
- G.J. Resink: Ambon (238), Jaarwisseling (239), vier kwatrijnen [eerste regels:] Met mijn dood in het hart geboren – Je hebt van de cypres en de oleander – Vijftoppig is de hand, die je wimpers grieft – Ik kom lippen te kort om je te kussen (240).
- H.P. van den Aardweg: vier kwatrijnen [eerste regels:] Het sneeuwt. Zo sneeuwde het een eeuwigheid geleden – Een doodstilte is in mijn borst en 'k staar naar buiten – Het sneeuwen heeft de weerstand van de stad gebroken – De sneeuw, nog hier en daar, is langzaam aan het kwijnen. (251)
Jrg. 121, 1958, nr. 11, november
- Chr.J. van Geel: Leeg septemberstrand (265), Een regenachtige dag (266), Tussen seizoenen (266), Kerkhof op een winternacht (267), Wintermiddag (267), Kerkhof (268), Vroege voorjaarsnacht (268), Doek (268).
- Pierre Kemp: In de schemering (274), Voorspel tot een driekante zoen (274), Onkundig van de ‘Blauwe wimpel’ (274), P.K.'s Rijnvaart (275), Fase (275).
- Hendrik de Vries: Romance (284-285), Scherzo (285).
- Jo Landheer: Tussen de stenen, de met mos begroeide. (301)
- Lien Wolters: Liefde (313), Panta rei (313), Vagevuur (314), Nomade (314).
- S. Vestdijk: Flirt met het collectieve onbewuste. (315-322) [Bespreking van Chr.J. van Geel: Spinroc en andere verzen. Met weergave van Van Geels gedichten ‘Geluk’, ‘Febr. '55’ en ‘Pad’.]
Jrg. 121, 1958, nr. 12, december
- A. Roland Holst: J.W.F. Werumeus Buning †. (335) [Gedicht]
- Anton van Duinkerken: In memoriam J.W.F. Werumeus Buning. (336-337) [Proza]
- Michel van der Plas: Begrafenis van J.W.F. Werumeus Buning. (338)
- Hans Andreus: Al ben ik een reiziger (346), Uiterste rand (347), Lied van kleine eenzaamheid (348), Benadering (349), Natuurlijk (350).
- J. Greshoff: Iets (367), Onthechting (368).
- Leo Vroman: Hoe 70 te worden. Voor Jan Greshoff. (372-373)
- Herman van den Bergh: Essentieel. (397-398)
Jrg. 122, 1959, nr. 1, januari
[Darwin-nummer, geen bijdragen met/over oorspronkelijk Nederlandstalige poëzie na 1880.]
Jrg. 122, 1959, nr. 2, februari
- Leo Vroman: Het vlees van de wereld. (79-81)
- Hans Andreus: A deux (101), Dwars (101), Vrees, kermis, vuur (102), De doden (103), Achteruitzicht (103), Boom van man (104), Voor een dag van morgen (105), Schud ik de taal los (106).
- S. Dresden: Kritiek, actualiteit en duurzaamheid. (107-116) [Bespreking van Victor E. van Vriesland: Onderzoek en vertoog. Verzameld kritisch en essayistisch proza. Twee delen.]
- Cees Nooteboom: Siete poemas para el exssmo. señor Don Goonekniv Nomis, 1 t/m 7. (117-121).
- Gerard den Brabander: Modern Nirwana. (129), Alleen (129), Het grote woord (130), Water en wijn (130), Vaders dood (130), Landschap (131), Egmond aan Zee na het seizoen (131), Portret van A (131).
- S. Vestdijk: Religie van het minimum. (132-139) [Bespreking van de bundels ‘De maan over het eiland’ en ‘Het oude land’ van Guillaume van der Graft. Met weergave van Van der Grafts gedicht ‘De kanarie’.]
Jrg. 122, 1959, nr. 3, maart
- Herman van den Bergh: Van alles is iets over (149-151), Geheugenloze dag (151).
- Pierre Kemp: Bindwerk (164), Na de executies (164), Gebrandschilderde bramen (164), Versmalling (165), Waar vroeger (165), Reclassering (165), Basta! (166), Dante en ik (166).
- Alfred Kossmann: Orestes in de middag. (182-184)
- Hendrik de Vries: Gevangen (192), Groteske (193), De bosvrouw (194).
- Willem Brandt: De achterkant van de maan (201), Proefpersoon (202), Nucleair (202).
- S. Vestdijk: De rationalist als mysticus. (208-215) [Bespreking van J. Greshoff: De laatste dingen (1956-1958), met een geschreven portret door Pierre H. Dubois. Met weergave van Greshoffs gedichten ‘Uitnodiging’ en ‘Afscheid voor goed’.]
Jrg. 122, 1959, nr. 4, april
- Fred Pfeifer: Verzen tegen het vloeken [eerste regels:] Ik heb de nacht (252), Ik wil geen oud zeer (252), Als ik een moeder vond (253), Nog spreek ik (253).
- Theo Joekes: Het eiland. (281-285)
- J. Greshoff: Een en ander over dichters en gedichten. (286-291) [Aforismen over poëzie en over dichters.]
Jrg. 122, 1959, nr. 5, mei
- J. Greshoff: Van de stilte uit (325), Verder (326).
- Leo Vroman: Voort, voort. (345-347)
- M. Mok: Grensgebied (360), Schemering (360), Steenkerf (361), Wandelaar (361), Pastorale (362), Wonden (362), Oorsprong (363).
- S. Vestdijk: Orale poëzie. (364-371) [Bespreking van Maurits Mok: Gedenk de mens. Met weergave van Moks gedicht ‘Denemarken’. Zie ook de reactie van Mok op p. 444 van ditzelfde nummer, en de repliek van Vestdijk in nr. 7, p. 54.]
- S.F. Witstein: bespreking van J.M. de Vries: Teksten en varianten van A.C.W. Staring. Proeve van onderzoek naar en uitgave van een keuze uit de gedichten met varianten van A.C.W. Staring van den Wildenborch. (439-442)
Jrg. 122, 1959, nr. 6, juni
- Herman van den Bergh: Uit het diep (397), Televisioen (397), Laag kampvuur (398), Op je schouders de wereld (399).
- Pierre Kemp: Aan de rand van de nacht (416), Durende nacht (416), Dichterschap (417), Groen voor zieke ogen (417), De ‘Lichte Wind’ en de ‘Avondrood’ (418), Uitvaart (418).
- Martien J.G. de Jong: Beeldspraak en apokoinou bij Lucebert. (419-430) [Met weergave van Luceberts gedichten ‘Oogst’ en ‘Zefir en Chloris’.]
Jrg. 122, 1959, nr. 7, juli
- Leo Vroman: De ontvachting. (1-7)
- Willem Brandt: Laat ons terug gaan (17), Sneltocht (18), Het leven op aarde (19), De heilige fluiten (20), Moesson (21).
- Jo Landheer: Bevrijding. (31)
- Wilfred Smit: Fin de siècle (36), Brief (36), Apen (37), Komeet (37), De werkster (38), Afscheid (38).
- S. Vestdijk: Meesterlijk maniërisme. (39-46) [Bespreking van Wilfred Smit: Een harp op wielen. Met weergave van Smits gedichten ‘Bergzondag’ en ‘Kindertekening voor Frans’.]
Jrg. 122, 1959, nr. 8, augustus
- Catharina Kortebos: Zelfportret (55), Geloof in paardebloemen (56), Sneeuwen (57), De donkere helft (57-58).
- Gerard den Brabander: Marie-Louise (82), Op haar, die zonder mij niet had mogen sterven (82), Vergankelijkheid (83), Eenzaamheid (83), Huis (83).
Jrg. 122, 1959, nr. 9, september
- J. Greshoff: Het spel der mensen. (109)
- Herman van den Bergh: Morgen (142-143), Afstand (143).
- Catharina van der Linden: De maand mij (159), Landschap (160), De ganzen (160), De mol (161).
- Anton van Duinkerken: Beeldspraak bij Perk. (162-166)
- Paul Snoek: Horror vacui (167), Zeewaarts gezegd (167), Volledig luchtledig (168), De zon is een vader (168), Een man waarom (169), Werken in de wolken (169-170), Van alle Goden is de zonde (170), Hercules (171).
- S. Vestdijk: Humor der experimentelen. (172-180) [Waarin als tweede deel een bespreking van Paul Snoek: De heilige gedichten. Met weergave van Snoeks gedichten ‘Tabula rosa’ en ‘Een reus’.]
Jrg. 122, 1959, nr. 10, oktober
- Hommage-deel ‘Marnix Gijsen zestig jaar.’ Hierin onder meer de volgende twee bijdragen:
- Leo Vroman: Hij leeft nog ook. Voor Marnix Gijsen. (213-214)
- Hans Warren: ‘In de naaktheid van mijn woord’. (218-227) [Over het dichtwerk van Marnix Gijsen. Met weergave van Gijsens gedichten ‘Lied om de blije en onvoorziene dood’ en ‘In memoriam patris’.]
- Michel van der Plas: Het gaat niet over (232), Gras (233), Het paard (234), Zouden we (235).
- Anton van Duinkerken: Frans de Wilde. (236-243) [Over het dichtwerk van De Wilde (= Eugeen Gilliams), met weergave van enkele (fragmenten van) gedichten van de Wilde.]
Jrg 122, 1959, nr. 11, november
- Leo Vroman: La Cascade, Haines Falls, Greene County, New York. (269-273)
- Pierre Kemp: Zulk een iets (299), Lichtziek (299), Het onvergankelijke (299), Spelend met een beschuit (230), Avondstemming van 2 oktober 1959 (230), Sic transit gloriam amoris (230), Goede pasvorm (301), Onderdrukte (301).
- M. Mok: Aan zee (314), Op de einder (314), Thuiskomst (315).
- J.W. Schulte Nordholt: Het meisje van Anzio (324), De dode (325).
Jrg 122, 1959, nr. 12, december
- J. Bernlef: Conférence in de oude taal (343), Pro (344), Contra (344), Boerenlente (345), Zweden (345-346).
- J. Greshoff: Nog iets over poëzie. (347-352) [Aforismen]
- S. Vestdijk: Kroniek van de poëzie. (392-399) [Bespreking van de bloemlezing ‘Met twee maten’, samengesteld door Paul Rodenko.]
Laatst bijgewerkt op 4 december 2022