30
september
H. Marsman (1899-1940)
Thomas Rap (1933-1999)
Gertrude Starink (1947-2002)
Henk Spaan (1948)
Maarten Mourik (1923-2002)
Pien Storm van Leeuwen (1945-2020)
H. Marsman (1899-1940)
Thomas Rap (1933-1999)
Gertrude Starink (1947-2002)
Henk Spaan (1948)
Maarten Mourik (1923-2002)
Pien Storm van Leeuwen (1945-2020)
zon viert haar opgang
de dag nadert op duizend donzen voetjes
weeft zich een feest van vermiljoen
langs ’t grauw van wolkenflarden
een vroege vogel zet de toon
zingt bevlogen van liefde
en luidt het pril begin
van lente in
Pien Storm van Leeuwen
In: verlegen zwijgt de tijd (2018)
Dirk Opperman (1914-1985)
Ankie Peypers (1928-2008)
Meertje Kaal (1930-2016)
Pé Hawinkels (1942-1977)
Jacob de Dichter (1981)
Ivanka de Ruijter (1993)
Maurits Uyldert (1881-1966)
Marnix Gijsen (1899-1974)
Gerard van Klinkenberg (1900-2003)
Wolfgang Jansen (1935-2019)
Hella S. Haasse (1918-2011)
Jan Boerkoel (1945-2010)
de wind maakte zich los
de wind maakte zich los
uit de zee
langs de kust
waar ze een schaduw was
een duin in een jas
wind die spotte
haar aanraakte
tumult maakte vleugels
de regen sloeg over het huis
eerder dan over haar
op het dak en tegen de ramen
weerlicht en de eerste donderslag
het huis zou het verhaal
niet afstaan
niet opensplijten
ze liep weg
in de dichte loodrechte regen
het scheurende smalle weerlicht
de echo's van geluid
boven de zee boven het pad
Ankie Peypers
In: de liefde verwilderde niet (1990)
Erik Heyman (1960-2010)
Frank Martinus Arion (1936-2015)
Economie
Ik houd van economie
Economie is als een sprookje.
Zij is belangeloos als een dichter
En zij kan zelfs waarzeggen
Economie kan kaartlezen
En kan kaartleggen
Maar economie kan niet kaarten
En is daarom ook niet volledig.
Zoals de dichter die daarbij een kaartspeler is
Zo is economie dus ook een wonderdoener
Als patiënten van psychiaters die tevens mensen zijn
Want zij zijn ook zieners.
Ik ben die al die doeners bij elkaar doe
Die dan ook zo wonderwel toe doe ben
Zeggend wat iedereen al weet –
Want economie heeft allang voorspeld:
Eens zal poëzie ook duurder worden mensen
Paarser op haar beurt en schaarser;
Voor de prijs van poëzie
Komt dit op hetzelfde neer
Die prijs van goede poëzie zal waarschijnlijk liggen
Ver boven de prijs van goede prostituees
En die zijn al zo duur
Per uur tegenwoordig
Frank Martinus Arion
In: Heimwee en de Ruïne (2013)
Paul Vlemminx (1907-1972)
Henk Ester (1952)
Ignace Schretlen (1952)
Freda Kamphuis (1965)
Ko de Laat (1969)
Geel
Cadmiumcitroengeel
om zwart uit rood te halen
ontheiligt
de voorstelling van
weten is wachten
smaragdgroen
wachten onder meer
hoe
Pruisisch blauw op tijd
het zwart te binnen schiet
Henk Ester
In: Het vermoeden van Witten (2018)
Wilma Gosejacob (1947)
Bart Chabot (1954)
Amal Karam (1969)
Fernand Bonneure (1923-2017)
Ondersteboven
het stormde
windkracht negen maar liefst
volgens het knmi
en die jongens kunnen het weten.
de bomen bezemden, wild geworden,
met hun wintertakken
de wolken weg
en even leek het of
de hemel keukenzeil geworden was
of een ijsvloer:
de wereld stond op zijn kop
hier voelde ik me
om de een
of andere reden
nu eens buitengewoon prettig bij
Bart Chabot
In: De bril van Chabot (2008)
Remy C. van de Kerckhove (1921-1958)
Patricia Lasoen (1948)
Frans August Brocatus (1957)
Tocht
Langs de Visspaanstraat
loopt ze verloren
met reismand en poes.
Langs heiligenprenten
de rozenkransen
de tuinkabouters
de waterpomp.
Langs de vuilniszakken
de waterplassen
het vermoeden van ratten.
De paadjes zijn effen
het hekken knarst niet
de gewassen zijn jong.
Hier kleven geen bladeren
aan de stoep
geen salpeter in oude kelderkasten
geen lekkende zolders.
Van achter bewasemde raampjes
kijken gewassen vrouwen
tochtloos, grootmoedig naar buiten.
Een zwartharige heks
roept met rode stem
een verwensing op oude wijze.
Patricia Lasoen
In: Dubbelzanger (2002)
Joke van Leeuwen (1952)
Renée van Riessen (1954)
Peter Theunynck (1960);
John Schoorl (1961)
Arnold Jansen op de Haar (1962)
Mark Boog (1970)
Laurine Verweijen (1981)
Olaf Douwes Dekker (1941-2018)
Stella Maris
Ik heb een eigen 'zuster maan'
niet aan de hemel wil zij staan,
zij wil niet bij de aarde horen -
ze kiest haar eigen baan, daarboven
en wandelt door de kou - een tak
die ongemerkt de band verbrak.
Zij is een ster - ik ben op zee
in stilte reist ze - met mij mee.
Renée van Riessen
In: Gevleugeld/ontvleugeld (1996)
Ellen Warmond (1930-2011)
Leyn Leynse (1941-2006)
Inge Boulonois (1945)
Ben Klein (1951)
Yvonne Né (1958)
Hannah van Binsbergen (1993)
Mak Zeiler (1928-2001)
Hugo Raes (1929-2013)
Het strand van de kinderjaren
Het strand van de kinderjaren. Ik hield mijn hart
aan de borst van de zee. De korrels metselde ik
tot dromen en kastelen aaneen, mijn glimlach
de mortel. Maar de golven leefden zo snel.
Yvonne Né
In: Dun land (1994)
Jaap Harten (1930-2017)
Hans Sleutelaar (1935-2020)
Rudolph Korsten (1965)
Peter Drehmanns (1960)
Dirk Opperman (1914-1985)
Thea Witteveen (1929-2017)
Achter het roestig
hek, in het doolhof
van de roos, naar
de koele grotten
van de slaap, waar
de wind ruist van haar
jurk, waarin ze aanligt
bij wolvinnen
en hoger honing drinkt
uit de wrede tepels
van jacht & schikgodinnen
en, als de avond komt
symbolen werpt
in het vochtig
wilde gras …
Rudolf Korsten
In: Solis SacerdotibuS (1998)
Aya Zikken (1919-2013)
Dick Steenkamp (1924-1980)
Harry Scholten (1936-1982)
Xavier Roelens (1976)
Jo Verbruggen (1931-2006)
Jeroen Mettes (1978-2006)
Een zakdoek in de oceaan
tijdens het stillezen
een snikhete zomerdag 1948
stapte hij opeens de bank uit
liep naar voren naar de wereldkaart
doopte zijn zakdoek in de oceaan
depte daarmee aandachtig het voorhoofd
liep bedaard terug naar zijn plaats
en las toen zichtbaar verfrist verder
Harry Scholten
uit: Een zakdoek in de oceaan (1973)
F.L. Bastet (1926-2008)
Willem Kuiter (1938)
Adriaan de Roover (1923-2016)
Jaarring
Schreeuw niet, laat het stil zijn
als een landschap in de sneeuw.
De vissen sterven onder het ijs,
de berijpte bomen willen wel wenen
maar kunnen niet.
Er is niemand hier die helpen kan.
Schreeuw niet. Er blijft niets over dan
in schijndood bevroren liggen
en ouder worden in stilte.
Ouder,
een jaarring sterker.
F.L. Bastet
In: Catacomben (1980)
C. Rijnsdorp (1894-1982)
Ingrid Jonker (1933-1965)
Bernard Sijtsma (1938-1991)
Inge Braeckman (1974)
Bert Bakker (1912-1969)
Louise van Santen (1924-2014)
De morgen ben jij
De lucht is vol rozen
de rozen zijn weerloos
weerloos je handen je ogen
roos van je mond
de morgen ben jij
weerloze roos van de morgen
wond van de rozen
Ingrid Jonker
In: Ik herhaal je (2000)
Michael Deak (1920-2016)
Armando (1929-2018)
Kees Francke (1953-2002)
Koen Stassijns (1953)
Kurt De Boodt (1969)
H.A. Gomperts (1915-1998)
Andreas Burnier (1931-2002)
Wie zal de nacht in strikken binden?
Wie zal de nacht in strikken binden?
Je naam heb ik nog niet vergeten,
maar op het zachte weefgetouw geweven,
zoals een roos bloeit in de wind.
Ik heb je naam goed opgeschreven
en aan een wit papier gehangen
waar kinderen mee spelen kunnen,
zodat je naam in hun verlangen
bewaard zal blijven voor de wind.
De slanke dansen van verdriet
heb ik 's nachts op het plein gedanst,
de zee, de sterren en het strand
zijn weggegleden uit mijn hand.
Maar dansend heb ik onbezonnen
je naam geroepen tot de muren,
totdat de huizen binnenst buiten
schaterlachten van verdriet.
Terwijl ik in mijn dorpen liep,
heb ik gevraagd om de beminden:
waar kan men oude namen vinden?
Wie kent de naam die mij verliet?
Wie deelt de droom die in mij sliep
en zak het hart in bloemen winden?
Andreas Burnier
In: Na de laatste keer (1961)
Omer Karel De Laey (1876-1909)
Toon Hermans (1916-2000)
Mischa de Vreede (1936-2020)
H.H. ter Balkt (1938-2015)
Bea De Longie (1951)
Piet Gerbrandy (1958)
Noêma Celeste Nijboer (1987)
Groot slaaplied
Kom catelijne
mijn lieve kleine
mijn ik in het reine
kom bij me
gaan we terug
naar het ongeboren zijn
wees niet bang voor de slaap
ik blijf bij je
wees niet bang voor de nacht
want ik heb je nacht
wees niet bang voor het water
ik maakte het water
het water is goed
en het draagt je
het wordt weer als vroeger
ik voed je met mijn bloed
ik kleed je met mijn huid
binnen mijn heupen
bouw ik je huis
vanzelfsprekend
heb ik je lief als mezelf
zijn wij naakt voor elkaar
en kennen elkaars binnenkant
mijn naaste naaste
ik wil je sparen
zacht neem ik je mee
vaar met mij
in mijn binnenzee
door de nauwe ingang
van het leven
terug in de wijde
dood
Mischa de Vreede
In: Met huid en hand (1959)
Til Brugman (1888-1958)
Breyten Breytenbach (1939)
Onno-Sven Tromp (1967)
Alfred Schaffer (1973)
Niels Hansson (1947-2000)
Kleine gezichten
Broers beschermen elkaar met messen
en stenen. Ze zijn jong en groot,
op zoek naar een vijand en vinden hem,
dagen hem uit.
Ze maken hun jongere broers vroeg wijs,
met hun kleine gezichten
waarop veel geschreven staat.
Hun moeder heeft de mooiste stem van alle moeders.
Op een bewolkte vakantiedag
voldoen de broers aan hun broederplicht,
dromen dat zij mannen werden
en zien niet vooruit.
Alfred Schaffer
In: Zijn opkomst in de voorstad (2000)
J.J. Slauerhoff (1898-1936)
Lucebert (1924-1994)
Wolfgang Jansen (1935-2019)
Herman Gorter (1864-1927)
Hans van Straten (1923-2004)
Clara Haesaert (1924-2018)
visser van ma yuan
onder wolken vogels varen
onder golven vliegen vissen
maar daartussen rust de visser
golven worden hoge wolken
wolken worden hoge golven
maar intussen rust de visser
Lucebert
In: van de afgrond en de luchtmens (1953)
Edward B. Koster (1861-1937)
Corly Verlooghen (1932-2019)
Hans Faverey (1933-1990)
Martin Hartkamp (1943)
Vrouwkje Tuinman (1974)
Zodra ik mijn ogen opsla
Zodra ik mijn ogen opsla
is het onzichtbare mij ontglipt
en begin ik te zien wat ik zie:
herinneringen aan wat ik zag
en ooit al zal zien. Door te zien
blijf ik mij herinneren;
en hoop ik dat ik besta.
Vooral als ik naar haar kijk
wanneer zij zo haar hand door
haar haar haalt, haar elleboog
steunend op haar knie, en zij
iets tegen mij zegt.
Hans Faverey
In: Verzamelde gedichten (3de druk, 2000)
Muus Jacobse (1909-1972)
Else Kemps (1995)
Ignaas Veys (1946-1996)
Johan Diepstraten (1951-1999)
Arthur Lava (1955-2020)
Hoe de stemming er in te houden
Hé bermtoerist
langs uitvalswegen van je verlangens.
Hé vaandelzwaaier
op de afslag Wanhoop-Noord.
Laat je toch niet verneuken man,
je hoofd is echt geen voddenkraam
vol halfvergane geestdrift.
Wie heeft je dat ooit wijsgemaakt?
Kom op, de vlegeljaren zijn
nog altijd op de pof.
Vannacht gaan we de kroegen af
en maken zelfbedrog het hof.
Arthur Lava
In: Bravissimo! (1994)
Chris J. van Geel (1917-1974)
J.W. Schulte Nordholt (1920-1995)
Harry Hoogstraten (1941)
Michaël Zeeman (1958-2009)
Bert van Weenen (1962)
Jacques Benoït (1901-1991)
Reinold Kuipers (1914-2005)
John O’Mill (1915-2005)
Oktoberkauwen
Wanneer het mist en windstil is
hoor je van kauwen in de bomen
het drukke praten dingend on-
nerveus, het zich verplaatsen zonder
drukte, het huiselijke met
verstand, en je bent thuis als het
oktober is, dichtbij de nacht.
Chr. J. van Geel
In: Onverzamelde gedichten (2014)
Bergman (1921-2009)
Piet-Hein Houben (1931)
Eddy van Vliet (1942-2002)
Jan Kleefstra (1964)
Victor Schiferli (1967)
Arthur van Schendel (1874-1946)
Agnes de Graaf (1948-2016)
Steeds
Dit is de zee: een bed met baldakijn
voor losse vlechten en losbandig licht,
voor blauwe ruimte en voor evenwicht
in de beweging van het samenzijn.
Dit is mijn zee: de dans tot op de huid
met sluiers water, golven en de stroom
verslingerd aan de voorsprong op de droom
die zijdezacht omsingelt en omsluit.
Steeds als de leegte mij bezet, verdeelt,
draag ik mijn lichaam ijlings naar de zee;
zij neemt mijn armen en mijn benen mee
en laat mij drijven op een hand die streelt,
en laat mij vonken slaan van lieverlee
en haar bewonen als een spiegelbeeld.
Piet-Hein Houben
In: Sirene en andere gedichten ( 1982)
Paul van Vliet (1935-2023)
Theo Olthuis (1941)
Hans Hagen (1955)
Serge van Duijnhoven (1970)
Pam Rueter (1906-1998)
Clem Schouwenaars (1932-1993)
Gehoorsafstand
Zondagochtend,
voorjaarswind
langs mijn balkon
met uitzicht op
de oude linde
en het massieve pand
van Petrus en Paulus.
In de kerk
gepland gezang.
Vanuit de boom
spontaan een lied.
Theo Olthuis
In: Golfslag (2006)
Gaston Durnez (1928-2019)
C.O. Jellema (1936-2003)
Paul Marijnis (1946-2008)
Lucette M. Oostenbroek (1948)
Marco Nijmeijer (1964)
Peter Nijmeijer (1947-2016)
Zolang zij waakt
Op tweehoog in de stad droomt ze
van vee dat pijn lijdt, een dak
dat brandend instort, en ze valt
verdiepingen lager op een matras van
haar bed. En is weer op tweehoog hoog,
al tast ze in het duister en vindt
niet wat ze zoekt. Zwart staat haar
goed en toch rouwt ze niet
altijd, wit is haar kleur voor de dieren
op zondag in haar oude dorp, na een nacht
waarin ze moeizaam vond wat ze niet
wilde, na een ochtend van weer vallen
in een bed van veren, waaruit ze dan vroeg.
Handig als je moet vliegen in een droom
om op tweehoog hoog te blijven. Handicap
voor wie bouwt aan een deur voor de dieren.
Zwart om ze te leren vliegen in de nacht,
wit om ze tweehoog hoog te doen vergeten. En
het dak, ach dat valt niet zolang zij ontwaakt.
Peter Nijmeijer
In: In duizend stukken (1995)
Anthonie Donker (1902-1965)
Elly de Waard (1940)
Frans Deschoemaecker (1954)
Joost Zwagerman (1963-2015)
Misschien hield ik van haar
Misschien hield ik van haar
het meest omdat ik meer
geworden was dan ik
ooit eerder was geweest
meer van mijzelf
kon geven, het meeste
van mijn leven
Elly de Waard
In: Eenzang (1992)
Koos Geerds (1948)
Enny IJskes-Kooger (1913-2010)
Nel Noordzij (1923-2003)
Het dialect was een taal zonder grootspraak
en barstensvol geheimenissen:
het was meer gemaakt om te zwijgen
dan mee te delen, het had meer woorden
dan zinnen en men sprak liever
in klanken dan lettergrepen;
het was een tongentaal
voorbij de rede.
Met name ‘heu’ kwam erop aan,
daarmee kon men slagen of zakken;
‘heu’ was voor een man een ander ding
dan voor een vrouw; een maagd en een knaap
groetten verschillend en bij familie,
vrienden en liefde paste men steeds
de toon en sterkte aan.
Er was een ‘heu’ voor iedere
ontmoeting en bestemming
en daarom stak het nauw,
zodat men op z’n hoede bleef –
voor je het wist keek iemand in je ziel.
‘Hoe minder gelul, hoe minder spijt,’
zeiden de ouderen en ze keken wijs;
en zo was het maar net – ajuus.
Koos Geerds
In: Staphorst (2010)
Yge Foppema (1901-1983)
Willem Brandt (1905-1981)
Chris Ferket (1929-2009)
Durk van der Ploeg (1930)
Peter Schuddeboom (1944)
Jef van Kempen (1948
Leo Mesman (1949)
Marijn Backer (1956)
Gabriëlle Demedts (1909-2002)
Kwame Dandillo (1922-1970)
Amsterdam
Oververhit van de warme wol
op een wolkbevochten najaarsdag
zwetende slapen en warme voeten
geen haast gehad.
Lichts vriendelijkste
handdruk, bezigheden eeuwig van
dagelijksheid - zin zonder punt -
vloed. Een vliegtuig daalt
over Amsterdam.
Het IJ in een hoek schittert na.
Op de dukdalf rust meeuw.
Alles is ergens achteraf.
Geen centrum, geen hart, als neergesmeten
kinderspeelgoed droomt de stad
van zijn eigenlijke schikking, onbedacht,
wijds onder zijn eigelijke lucht
als een gelukkige soldaat
met ogen van hemelgoud en longen vol blauw.
Marijn Backer
Op: www.marijnbacker.nl
Peter van Steen (1905-1972)
Jaap Zijlstra (1933-2019);
Jos Vandeloo (1925-2015)
Michael Deak (1920-2016)
Donkere metten
Twee bruine vogels nestelen op het hart
van Zwarte Lientje met de blanke tanden:
dat zijn de wilde vogels van de schande,
dat zijn de stille vogels van de smart.
’k Weet een verscholen fjord tussen het zwart
van haar klein oerwoud. – Wie er eenmaal landde
keert er steeds weer, en vangt met warme handen
de bruine vogels op haar brandend hart. –
Wij hebben voor elkaar geen vreemde namen
en geen verhalen voor elkaar bedacht, –
wij zijn alleen maar teder en tezamen.
Eet van het brood dat ik je heb gebracht
en zing je liederen van Suriname
en laat mijn bloemen in je haar vannacht.
Voor Zwarte Lientje
Michael Deak
In: Aphroditis (1950)
Han G. Hoekstra (1906-1988)
Huub Graus (1943)
G.J. Resink (1911-1977)
Gerrit Kouwenaar (1923-2014)
Jan de Roek (1941-1971)
Fred De Swert (1945-1977)
afscheid
Er hapert iets, men heeft te veel gerookt, vlucht
kuchend in de boomgaard, najaar ademt
ternauwernood, stil als een bed is dit, het zwijgt
een mond, alleen de slakken op dood hout bewegen
men zou hier willen blijven zitten op een steen
uren- of eeuwenlang, terend op een boordevol
achtergebleven beker toen zomer vlees en geest
zich in een hees driestemmig koor even onteeuwigden –
Gerrit Kouwenaar
In: een geur van verbrande veren (1991)
Jacq Vogelaar (1944-2013)
Christine D’Haen (1923-2009)
Theo Sontrop (1931-2017)
Eva uit Adam slapend
God, op den zesden dag
beval dat Adam lag
en slapend ’t lichaam overliet;
Adam vervulde ‘t, lei het hoofd
onder een boom met bloeiend ooft
en sliep
terwijl God Eva schiep.
Temidden ’t woud vol wild
nu wonderlijk gestild
daar elk zijn koning willoos ziet,
temidden vogelen, vissen, ’t fier
geslacht van pels- en vederdier
en pauw,
vond hij den vorm der vrouw.
Wijl Adam onbewust
’t hoofd op de handen rust
en droomt van een aan hem gelijk,
rijst Eva uit zijn hart omhoog
gesloten nog het sluimrend oog,
en leunt
het lichaam dat God steunt.
Hij ziet haar teer en zwaar
gelijk een druivelaar
gerijpt in ’t paradijselijk rijk
vol donkerroden wijn, gericht
vanuit de worden naar het licht
en naakt
terwijl zij traag ontwaakt.
Toen hij gewillig rees
zag Adam uit zijn vlees
dat eerst geboren werd uit slijk,
de pracht van ’t paradijs vermeerd.
Zijn ogen zijn op haar gekeerd,
hij kijkt
hoe nederig zij prijkt.
Christine D’haen
Uit: Gedichten 1946-1958 (1958)
Willem de Mérode (1887-1939)
Frank Valkenier (1907-1999)
Johan Daisne (1912-1978)
Cees de Jong (1931)
Jan-Willem Overeem (1942-1979)
R.A. Basart (1946-2019)
Maarten van den Elzen (1954)
Norbert De Beule (1957)
Zelfportret als Willy Slawinsky
De componist Gustav Mahler werd geïnspireerd
door het ritselen van een blad
Blad van grauwe Els of vogelkers?
Handnervig, niervormig, enkelvoudig of in trossen?
Gevleugeld blad, ingekleurd en ingetogen?
Dat ene blad van noten-
boom in verder kaalgeslagen?
Om het maximum uit een groente te halen
moet je ze begrijpen
Ik werk niet graag met aubergines
Ik begrijp de ziel er niet van
Asperges hebben de blankste ziel
Aardappelen schudden hun ziel
als los zand van zich af
Ik hou ook niet echt van aardappelen
Knollen! Goddeloze wratten!
Ook de meest eenzame fietser
moet ooit het rinkelen hebben gehoord
van een fietsbel hoog in de bolster van de kastanje
We hebben geen ziel
We hebben er deel aan.
Norbert De Beule
Uit: Vigor anorexia (2019)
Jeanne Reyneke van Stuwe (1874-1951)
Evarist Verdurne (1895-1914)
W.F. Hermans (1921-1995);
Theo Joekes (1923-1999)
Lucas Hüsgen (1960)
Rinske Kegel (1973)
Anne-Fleur van der Heiden (1987)
Vis
In geen andere ogen dan
de jouwe is het licht
zoals het in de vroege avond
door gesloten luxaflex heen piept
Sijpelend, dansend stof
bijna verdwenen
in het vreemdgaan
in het zuchten over andermans dromen
in de naïeve wens voor eeuwig te willen leven
Zoals een pit in de groenbak
de bijvangst in een visnet
nergens zo tergend hoopvol
zo naar adem happend
Rinske Kegel
Op: meandermagazine.nl (2018)
Voer uw e-mail adres en uw wachtwoord in om u op de website te identificeren.
Voer uw e-mailadres in en klik op herstellen. Als u met het ingevoerde adres inderdaad al een account heeft bij ons zult u per e-mail een nieuw wachtwoord ontvangen.